ECLI:NL:HR:2003:AL8435
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Huwelijkse voorwaarden en verdeling van vermogen bij echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw had de man gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam met de vordering om een verklaring voor recht dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd en om de man te veroordelen tot scheiding en deling van de gemeenschappelijke boedel. De man bestreed deze vordering en vorderde in reconventie de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel. De rechtbank heeft in een eindvonnis de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw en tot levering van de voormalige echtelijke woning aan haar. De man ging in hoger beroep, en het gerechtshof te Amsterdam heeft de vordering van de vrouw afgewezen. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank in haar tussenvonnissen had geoordeeld dat de verdeling van het vermogen van beide partijen afzonderlijk zou plaatsvinden alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat de vrouw geen eigenaar van de woning kon worden op basis van de verklaring van de man. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof te 's-Gravenhage. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat partijen elk hun eigen kosten dragen.