ECLI:NL:HR:2003:AL7076

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/020HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vergoedingsrechten na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een man en een vrouw die op huwelijkse voorwaarden waren gehuwd. Het huwelijk was ontbonden op 30 november 2000. De man had de vrouw in eerste instantie aangeklaagd voor betaling van een geldbedrag met betrekking tot vergoedingsrechten die voortvloeiden uit de aankoop van een vakantiewoning in Zwitserland, waarvan de man de kosten had betaald. De rechtbank te Amsterdam had de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van SFR 205.511,--, vermeerderd met wettelijke rente. De vrouw ging in hoger beroep, en het gerechtshof te Amsterdam vernietigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het hof oordeelde dat de vrouw de tegenwaarde in Nederlandse guldens moest betalen, berekend naar de koers van het moment van betaling in plaats van het moment van de uitgave door de man.

De man ging in cassatie tegen deze beslissing van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de betaling van de schuld tegen de huidige koers niet van de vrouw kon worden verlangd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de vrouw werd veroordeeld tot betaling van het nominale bedrag van de verstrekte gelden. De Hoge Raad benadrukte dat er geen sprake was van een natuurlijke verbintenis en dat de vrouw het bedrag in Nederlands geld kon voldoen, waarbij de omrekening diende te geschieden naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvond. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de berekening van vergoedingsrechten in echtscheidingszaken, vooral in situaties waarin huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/020HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 april 2000 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Amsterdam en onder meer verzocht verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - te veroordelen tot betaling van een geldbedrag met betrekking tot de vergoedingsrechten, een en ander zoals nader te formuleren in een terzake uit te brengen dagvaarding.
Op 17 mei 2000 heeft de man een dagvaarding doen betekenen aan de vrouw, waarin hij heeft gevorderd de vrouw te veroordelen:
a) aan hem te voldoen een bedrag van SFR. 393.011,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse guldens naar de koers van de dag waarop betaling plaatsvindt, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding;
b) aan hem te voldoen ƒ 60.290,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
c) primair: de in het lichaam van de dagvaarding genoemde sieraden aan de man te retourneren op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag dat de vrouw in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, althans
subsidiair: aan de man te voldoen ƒ 43.600,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening,en
d) in de kosten van de procedure.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2001:
- de vrouw veroordeeld aan de man te voldoen een bedrag van SFR. 205.511,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2000 tot aan de dag van voldoening;
- hetgeen de man ter zake van het appartement in [plaats] meer of anders heeft verzocht afgewezen;
- de vrouw veroordeeld aan de man te voldoen een bedrag van ƒ 40.290,32, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2000 tot aan de dag van voldoening;
- bovenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de man toegelaten te bewijzen hetgeen in deze beschikking is vermeld, en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft incidenteel appel ingesteld.
Bij beschikking van 7 november 2002 heeft het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de veroordeling van de vrouw tot vergoeding van de door de man betaalde koopsom van de woning in [plaats] en de in die woning aangebrachte dubbele beglazing vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft het hof de vrouw veroordeeld aan de man te voldoen de tegenwaarde in Nederlandse guldens (thans in Euro's te voldoen) van een bedrag van SFR. 205.511,--, naar de koers van het moment waarop de betaling plaatsvond, rond oktober 1971, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2000 tot aan de dag van de voldoening, deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de bestreden beschikking, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige bekrachtigd, en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigt en zelf de zaak afdoet in voege als onder 16 van deze conclusie is aangegeven.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd op 14 september 1956. Het huwelijk is op 30 november 2000 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 augustus 2000 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk zijn drie, inmiddels meerderjarige, kinderen geboren.
(ii) De huwelijkse voorwaarden bepalen - voor zover thans van belang - dat tussen de echtgenoten generlei vermogensgemeenschap bestaat.
(iii) Op 8 oktober 1971 heeft de vrouw een vakantiewoning te [plaats], Zwitserland, in eigendom verkregen, waarvan de koopprijs van SFR 197.000,-- door de man is betaald. In 1987 is dubbele beglazing in deze woning aangebracht voor SFR 8.511,--, welke kosten de man heeft betaald. Partijen hebben in deze woning nooit hun gewone woonplaats gehad. De woning was bestemd als vakantiewoning en werd ook wel verhuurd.
3.2 De man heeft, voor zover in cassatie van belang, de veroordeling van de vrouw gevorderd tot betaling van een bedrag van SFR 205.511,--. Aan deze vordering heeft de man ten grondslag gelegd dat hem een vergoedingsrecht toekomt ter zake van de gelden die hij heeft gefourneerd voor de verkrijging door de vrouw van de hiervoor onder 3.1(iii) genoemde woning en voor het daarin laten aanbrengen van de dubbele beglazing. De man stelt dat de tegenwaarde in Nederlands geld van het bedrag van SFR 205.511,-- dient te worden berekend naar de koers van het moment waarop de terugbetaling plaatsvindt. Nadat de vrouw onder meer het verweer had gevoerd dat de berekening dient te geschieden naar de koers van het moment waarop de gelden door de man werden gefourneerd, heeft de rechtbank het standpunt van de man gevolgd en geoordeeld dat het bedrag van SFR 205.511,-- dat de vrouw dient te betalen, berekend moet worden naar het huidige valutapeil.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigd en heeft de vrouw veroordeeld aan de man te voldoen de tegenwaarde in Nederlandse guldens (thans euro's) van het bedrag van SFR 205.511,-- naar de koers van het moment waarop de betaling door de man plaatsvond, volgens het hof "rond oktober 1971". Het hof overwoog daartoe in rov. 4.5 onder meer het volgende:
"Het hof is daarbij van oordeel dat naar redelijkheid en billijkheid en de omstandigheid dat het huwelijk 40 jaar heeft geduurd en daaruit kinderen zijn geboren, en het feit dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, de waarde van de Zwitserse Frank dient te worden omgerekend naar Nederlandse valuta conform de koers van die frank ten tijde van de betaling in Nederlandse guldens uitgedrukt. Dat betaling destijds plaatsvond vanaf een Zwitserse bankrekening doet hieraan niet af, nu de levenssfeer van partijen en hun uitgavenpatroon zich over het geheel bezien afspeelden in Nederland."
3.3.1 Het middel komt met drie klachten op tegen de hiervoor weergegeven overweging van het hof.
De eerste klacht houdt in dat het hof, door te oordelen dat betaling van de schuld tegen de huidige koers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden verlangd, zich heeft schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de feitelijke grondslag van het verweer van de vrouw (onderdeel 3.1) en dat zijn oordeel dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer afspeelde, onbegrijpelijk is (onderdeel 3.2). De tweede klacht (onderdelen 3.3.1 tot en met 3.3.3) betoogt dat het hof (onder meer) de art. 6:111 en 6:124 BW heeft geschonden. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Daarbij verdient opmerking dat het middel zich - terecht - niet richt tegen hetgeen het hof - overeenkomstig de maatstaf die is neergelegd in de vaste jurisprudentie die is gevolgd op het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, nr. 12939, NJ 1988,150 - in rov. 4.1 tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof heeft overwogen dat, wanneer een echtgenoot die met uitsluiting van elke gemeenschap is gehuwd, geheel of gedeeltelijk de tegenprestatie voldoet voor een goed dat op naam van de andere echtgenoot wordt geplaatst, eerstgenoemde echtgenoot in beginsel jegens de andere recht heeft op vergoeding van het nominale bedrag van de verstrekte gelden. Dit kan, aldus het hof, anders zijn wanneer tussen de echtgenoten anders is overeengekomen of wanneer een en ander is geschied om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis van de ene echtgenoot tot verzorging van de andere, terwijl ook niet is uitgesloten dat uit redelijkheid en billijkheid, in verband met de omstandigheden van het geval, anders voortvloeit.
3.3.2 Het hof heeft - in cassatie onbestreden - overwogen dat van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis in het onderhavige geval geen sprake is geweest (rov. 4.2) en dat ook van een overeenkomst tussen partijen niet is gebleken (rov. 4.3). Het hof overwoog voorts (in rov. 4.4) dat de redelijkheid en billijkheid in de onderhavige zaak niet zodanig verstrekkende gevolgen hebben dat de man in het geheel geen aanspraak kan maken op betaling. Het hof heeft vervolgens (blijkens rov. 4.4 in rov. 4.5) "deze maatstaven een rol [laten] spelen bij de vaststelling van het bedrag". Uit de gedingstukken blijkt echter niet dat de vrouw onder aanvoering van de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden (de duur van het huwelijk; dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren; dat de transactie zich in de Nederlandse rechtssfeer heeft afgespeeld) in dit verband een beroep heeft gedaan op de redelijkheid en billijkheid, zodat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag van het verweer van de vrouw heeft aangevuld. De eerste klacht treft doel.
3.3.3 Nu - naar het hof blijkens de hiervoor onder 3.3.2 vermelde overwegingen heeft vastgesteld - in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een natuurlijke verbintenis, terwijl ook van een overeenkomst tussen partijen niet is gebleken, heeft de man - ingevolge art. 6:111 BW - recht op vergoeding van het nominale bedrag van de verstrekte gelden. Op grond van art. 6:121 BW is de vrouw bevoegd het bedrag van SFR 205.511,-- te voldoen in Nederlands geld. Art. 6:124 BW bepaalt dat de omrekening dan geschiedt naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt. In aanmerking genomen dat de bestreden beschikking geen aanwijzing inhoudt dat het hof van oordeel was dat toepassing van art. 6:124 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, geeft het oordeel van het hof dat de omrekening dient te geschieden naar de koers van het moment waarop de betaling door de man plaatsvond, blijk van een onjuiste opvatting omtrent laatstgenoemde bepaling. Ook de tweede klacht is derhalve terecht voorgesteld.
3.3.4 De derde klacht (onderdelen 3.3.4 tot en met 3.3.7), die erop neerkomt dat het hof toepassing heeft willen geven aan het tweede lid van art. 6:2 BW en daarbij de verkeerde maatstaf heeft aangelegd, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit de bestreden beschikking blijkt immers niet dat het hof aan laatstgenoemde bepaling toepassing heeft willen geven.
3.3.5 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de vierde klacht, die betrekking heeft op het dictum van het hof, geen behandeling behoeft. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2002;
bekrachtigt ten aanzien van de veroordeling van de vrouw om aan de man een bedrag van SFR 205.511,-- te voldoen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 4 juli 2001.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.