ECLI:NL:HR:2003:AL6994
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake loonbelasting en waardering aandelenoptierechten
Op 3 oktober 2003 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een cassatiezaak aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de inhouding van loonbelasting over de maanden juli en augustus 1999, waarbij bedragen van respectievelijk ƒ 18.561 en ƒ 15.288 waren ingehouden. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhoudingen en verzocht om teruggaaf van de loonbelasting. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof.
Het Gerechtshof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en teruggaaf verleend tot een bedrag van ƒ 14.444 en ƒ 11.127. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld. In de procedure voor de Hoge Raad heeft de belanghebbende een verweerschrift ingediend, en de Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onterecht had geoordeeld over de waardering van de aandelenoptierechten, aangezien de waarde in het economische verkeer niet lager kan zijn dan de intrinsieke waarde van de opties. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk was en dat de uitspraak niet in stand kon blijven.