ECLI:NL:HR:2003:AL4314

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02333/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kinderporno en ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd door het Hof veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het in voorraad hebben van kinderporno en ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De zaak betreft onder andere de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben van kinderporno, waarbij het Hof de betekenis van 'ontucht plegen' heeft beoordeeld. De verdachte voerde aan dat hij geen intentie had tot ontucht, omdat hij zich had laten inspireren door algemeen geaccepteerde foto's van een bekende fotograaf. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsvragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd en het beroep werd verworpen. De benadeelde partijen kregen gedeeltelijk gelijk in hun vorderingen, waarbij een van hen niet-ontvankelijk werd verklaard en de andere partij een schadevergoeding toegewezen kreeg.

Uitspraak

28 oktober 2003
Strafkamer
nr. 02333/02
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juni 2002, nummer 22/001205-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 31 mei 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 primair, 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. voor wat betreft onder A "een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die de kennelijke leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt heeft, is betrokken, in voorraad hebben, en daarvan een gewoonte maken", 1. voor wat betreft onder B "een afbeelding of een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die de kennelijke leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt heeft, is betrokken, vervaardigen en in voorraad hebben, en van dat in voorraad hebben een gewoonte maken" en 2 primair en 3 subsidiair: telkens opleverende: "ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Het Hof heeft de benadeelde partij, [benadeelde 1] , niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2] , toegewezen tot een bedrag van € 2433,36, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Alsmede heeft het Hof aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op
28 oktober 2003.