Uitspraak
[woonplaats].
28 oktober 2003.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd door het Hof veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het in voorraad hebben van kinderporno en ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De zaak betreft onder andere de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben van kinderporno, waarbij het Hof de betekenis van 'ontucht plegen' heeft beoordeeld. De verdachte voerde aan dat hij geen intentie had tot ontucht, omdat hij zich had laten inspireren door algemeen geaccepteerde foto's van een bekende fotograaf. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsvragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd en het beroep werd verworpen. De benadeelde partijen kregen gedeeltelijk gelijk in hun vorderingen, waarbij een van hen niet-ontvankelijk werd verklaard en de andere partij een schadevergoeding toegewezen kreeg.