ECLI:NL:HR:2003:AL3530

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02760/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens onterecht rekening houden met nieuwe verdenking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling. De verdachte had gedurende langere tijd zijn ex-vrouw lastiggevallen en bedreigd, wat leidde tot een veroordeling tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. J.M. van Dam, middelen van cassatie heeft voorgesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte rekening had gehouden met een nieuwe verdenking en strafvervolging van de verdachte bij de strafoplegging. De Hoge Raad benadrukte dat uit het justitieel documentatieregister en de verklaring van de verdachte niet kon worden afgeleid dat hij het feit had begaan waarvoor hij opnieuw werd verdacht. Dit leidde tot de conclusie dat de strafmotivering van het Hof niet in overeenstemming was met de wet, aangezien de verdachte zich in hoger beroep niet had uitgelaten over de nieuwe verdenking.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van de straf. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de noodzaak om alleen relevante feiten in aanmerking te nemen bij de bepaling van de straf.

Uitspraak

21 oktober 2003
Strafkamer
nr. 02760/02
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 2002, nummers 23/002238-98 (zaak A) en 23/002835-99 (zaak B), in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van de vonnissen van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 15 april 1998 en 17 juni 1999 - de verdachte ter zake van 1. (zaak A en B) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" en 3. (zaak A) "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte in beschouwing heeft genomen dat de verdachte wederom verdacht wordt van en vervolgd wordt ter zake van belaging.
4.2. In de bestreden uitspraak is de volgende strafmotivering opgenomen:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd zijn ex-vrouw lastig gevallen en haar daarbij herhaaldelijk bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. In enkele gevallen handelde hij daarbij tevens in strijd met opgelegde straatverboden.
Slachtoffers van bedreigingen als de onderhavige ervaren deze doorgaans als uiterst traumatisch en kunnen hier langdurig psychische gevolgen van ondervinden. Het slachtoffer heeft te kennen gegeven dat dit ook bij haar het geval is, dat zij bang is dat het gedrag van haar belager nooit over zal gaan en dat zij nog steeds door hem wordt lastig gevallen.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen en onontkoombaar.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 februari 2002 en uit het verder ter terechtzitting verhandelde blijkt dat de verdachte thans wederom verdacht wordt van en vervolgd wordt terzake van belaging, in de vorm van bedreiging en mishandeling op 12 juli 2000, 24 november 2000 respectievelijk 21 augustus 2000.
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden en zal met deze overschrijding rekening houden bij de aan verdachte op te leggen straf, met dien verstande dat het hof - in plaats van het opleggen van een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een voorwaardelijk gedeelte gesteld op 6 maanden - thans zal volstaan met na te noemen straf.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 8 december 1997 en van 16 januari 1998."
4.3. Het Hof had bij de strafoplegging geen rekening mogen houden met de omstandigheid dat de verdachte "thans wederom verdacht wordt van en vervolgd wordt ter zake van belaging, in de vorm van bedreiging en mishandeling", aangezien:
a. uit de enkele omstandigheid dat van die verdenking en vervolging blijkt uit het in 's Hofs overwegingen genoemde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister alsmede uit het verder ter terechtzitting verhandelde nog niet volgt dat de verdachte die delicten heeft begaan;
b. de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft uitgelaten over de vraag of hij evenbedoelde delicten al dan niet heeft begaan.
4.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking meer behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 oktober 2003.