ECLI:NL:HR:2003:AK8324

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/302HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de rechtspositie van asielzoekers en de toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een asielzoeker, aangeduid als [verweerder]. Het COA had de asielzoeker in kort geding gedagvaard om het AZC Culemborg te ontruimen, omdat zijn voorwaardelijke vergunning tot verblijf was ingetrokken. De president van de rechtbank te Arnhem had de vordering van het COA toegewezen, maar het gerechtshof te Arnhem vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van het COA af. Het COA ging in cassatie tegen dit arrest van het hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de gewijzigde regelgeving, zoals vastgelegd in artikel 8 lid 1 onder c van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) 1997 en het daarop gebaseerde Stappenplan 2000, niet van toepassing was op [verweerder]. De Hoge Raad bevestigde dat de asielzoeker rechtmatig in Nederland verbleef, omdat de beslissingen op zijn asielaanvraag en de intrekking van zijn vergunning vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving waren genomen. Dit betekende dat het COA niet kon eisen dat hij het AZC verliet.

De Hoge Raad verwierp het beroep van het COA en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] waren begroot op € 1.663,07. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van asielzoekers en de toepassing van de regelgeving omtrent hun opvang en verblijf in Nederland.

Uitspraak

5 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/302HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon ex art. 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk (ZH),
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
verblijvende te [verblijfplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: het COA - heeft bij exploot van 16 augustus 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen het AZC Culemborg binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne, met machtiging op het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, indien [verweerder] niet aan deze veroordeling voldoet.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De president heeft bij vonnis van 5 oktober 2001 de vordering van het COA toegewezen en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 20 augustus 2002 heeft het hof het vonnis, waarvan beroep, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van het COA afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft het COA beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Het COA heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en [verweerder] heeft de zaak namens zijn advocaat doen toelichten door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9. Samengevat gaat het om het volgende.
(i) [Verweerder], afkomstig uit Irak, verblijft sinds juli 1997 in Nederland.
(ii) Bij beschikking van 3 februari 1998 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) de aanvraag van [verweerder] tot toelating als vluchteling afgewezen en is zijn aanvraag om een vergunning tot verblijf niet ingewilligd. Aan [verweerder] is wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend.
(iii) Bij beschikking van 18 september 1998 is het bezwaar van [verweerder] tegen de beschikking van 3 februari 1998, voor zover deze de onvoorwaardelijke verblijfsvergunning betreft, ongegrond verklaard. Het tegen de beschikking van 18 september 1998 ingestelde beroep is op 17 juni 1999 ongegrond verklaard.
(iv) Op 2 april 1999 heeft de IND de aan [verweerder] verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf ingetrokken.
(v) Het door [verweerder] tegen die intrekking ingediende bezwaar is op 17 augustus 2000 ongegrond verklaard.
(vi) Op 23 augustus 2000 heeft de IND ten aanzien van [verweerder] een last tot uitzetting verstrekt.
(vii) Bij brief van 25 juli 2001 is [verweerder] namens het COA gesommeerd het AZC Culemborg te verlaten. [Verweerder] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
3.2 In dit kort geding heeft het COA gevorderd dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot ontruiming van het AZC Culemborg. Aan die vordering heeft het COA, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat op grond van het gewijzigde art. 8 lid 1, onder c, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) en het daarop gebaseerde Stappenplan 2000 [verweerder] rechtmatig verwijderbaar is omdat negatief is beslist op zijn bezwaar tegen de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Nadat [verweerder] verweer had gevoerd, heeft de president de door het COA gevraagde voorzieningen getroffen. Op het door [verweerder] ingestelde hoger beroep heeft het hof het vonnis van de president vernietigd en de vordering van het COA afgewezen. Het hof overwoog daartoe dat het gewijzigde art. 8 lid 1, onder c, Rva 1997 en het Stappenplan 2000 niet op [verweerder] van toepassing zijn (rov. 4.5 en 5.1).
3.3.1 Het middel komt met een rechtsklacht op tegen dit oordeel van het hof. De toepasselijke wettelijke regeling houdt, voor zover in deze zaak van belang en samengevat weergegeven, het volgende in.
(i) Het COA is belast met de opvang van asielzoekers. De opvang omvat de verstrekkingen die worden genoemd in de Rva 1997, zoals onderdak en een financiële toelage.
(ii) De beëindiging van de verstrekkingen wordt geregeld in art. 8 lid 1 van de Rva 1997 en nader uitgewerkt in een zogeheten Stappenplan.
(iii) In de onderhavige zaak is van belang het Stappenplan 1999. Ingevolge deze regeling geldt met betrekking tot de beëindiging van het verblijf het meewerkcriterium, dat inhoudt dat de vreemdeling gebruik kan blijven maken van de opvangvoorzieningen zolang hij voldoende meewerkt aan zijn terugkeer.
(iv) Bij Besluit van 6 december 1999 (Stcrt. 1999, 237) is art. 8 lid 1, onder c, Rva 1997 met ingang van 1 januari 2000 gewijzigd. Ingevolge deze bepaling eindigen de verstrekkingen "indien hetzij op de asielaanvraag niet inwilligend is beschikt en deze beschikking onherroepelijk is geworden hetzij het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is: op de dag na ommekomst van de finale vertrektermijn van 28 dagen". Deze wijziging hield verband met het nieuwe, aangescherpte terugkeerbeleid van de Staatssecretaris van Justitie. Na de finale vertrektermijn eindigen de opvangvoorzieningen van rechtswege. De beëindiging van de opvangvoorzieningen is nader geregeld in het Stappenplan 2000, dat op 10 februari 2000 is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2000, 29) en op 11 februari 2000 in werking is getreden. In dat Stappenplan is het meewerk-criterium afgeschaft.
(v) Het Besluit van 6 december 1999 (hierna: het Besluit) houdt in art. II de volgende overgangsregeling in:
"Dit besluit is niet van toepassing op de vreemdeling ten aanzien van wie voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit:
a. een beslissing op de asielaanvraag is genomen,
b. een beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet inwilligende beschikking op de asielaanvraag is genomen of
c. de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, of de toelating als vluchteling is ingetrokken."
(vi) In het Stappenplan 2000 wordt onder "Doelgroep" het volgende opgemerkt:
"Het Stappenplan 2000 is van toepassing op asielzoekers ten aanzien van wie op of na de datum van publicatie van dit Stappenplan 2000 in de Staatscourant:
a. een negatieve beslissing op de asielaanvraag is genomen, of
b. een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet-inwilliging van de asielaanvraag is genomen, of
c. de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is ingetrokken of niet is verlengd, of de toelating als vluchteling is ingetrokken.
Op de overige categorieën centraal opgevangen asielzoekers blijft het bestaande Stappenplan, laatstelijk gewijzigd op 8 januari 1999, dat is gebaseerd op het zogenaamde meewerkcriterium, van toepassing."
3.3.2 Bij het antwoord op de vraag of het gewijzigde art. 8 lid 1, onder c, en het Stappenplan 2000 ten aanzien van [verweerder] van toepassing zijn, geldt als uitgangspunt art. II van het Besluit. Ingevolge deze bepaling is het Besluit niet van toepassing op de vreemdeling ten aanzien van wie vóór de datum van inwerkingtreding van het Besluit, derhalve vóór 1 januari 2000, aan ten minste een van de onder a tot en met c genoemde criteria is voldaan. Gelet op de hiervoor onder 3.1 genoemde data waarop ten aanzien van [verweerder] de beslissing op zijn asielaanvraag is genomen (3 februari 1998) en de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf heeft plaatsgevonden (2 april 1999), zijn het Besluit en daarmee het gewijzigde art. 8 lid 1, onder c, niet op [verweerder] van toepassing, zodat ten aanzien van hem nog het hiervoor genoemde Stappenplan 1999 en het daarin neergelegde meewerkcriterium gelden. Het oordeel van het hof is derhalve juist, zodat de klacht van het middel dat het hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting met betrekking tot de betekenis van art. II, onder c, van het Besluit geen behandeling behoeft, en het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden.
3.3.3 Opmerking verdient nog dat het Stappenplan 2000 inhoudt dat het Stappenplan van toepassing is op asielzoekers ten aanzien van wie op of na de datum van publicatie van dit Stappenplan in de Staatscourant, derhalve 10 februari 2000, een van de onder "Doelgroep" onder a tot en met c genoemde beslissingen is genomen. Gelet op deze passage, die - anders dan art. II van het Besluit - positief is geformuleerd, kan toepassing van het hier gebezigde criterium tot een andere uitkomst leiden dan het geval is bij toepassing van art. II van het Besluit, terwijl bovendien het Stappenplan 2000 uitgaat van een andere ingangsdatum (10 februari 2000) dan het Besluit (1 januari 2000). In aanmerking genomen dat het Stappenplan 2000 de uitvoeringsregeling is van het Besluit, moet ervan worden uitgegaan dat met het Stappenplan niet is bedoeld een van het Besluit afwijkende regeling in het leven te roepen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het Stappenplan 2000 slechts van toepassing is ten aanzien van vreemdelingen op wie het Besluit van 6 december 1999 van toepassing is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt het COA in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.663,07 in totaal, waarvan € 1.605,57 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 57,50 aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 december 2003.