ECLI:NL:HR:2003:AK8287

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/205HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake onroerende zaken en overdrachtsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil over de betaling van overdrachtsbelasting na de verkoop van onroerende zaken. Eiseres, een onderneming, had verweerder gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem, waarbij zij vorderde dat verweerder zou worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van ƒ 37.620,--, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank had de vordering toegewezen, maar het gerechtshof te Arnhem vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van eiseres af. Eiseres ging in cassatie tegen dit arrest van het hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het de vordering van eiseres had afgewezen. Het hof had geoordeeld dat verweerder niet onrechtmatig had gehandeld door te volharden in zijn standpunt dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam. De Hoge Raad stelde vast dat het hof niet had aangetoond dat verweerder zich bewust was van de onjuistheid van zijn standpunt en dat hij misbruik had gemaakt van de omstandigheden. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden in gevallen van onrechtmatige daad en misbruik van omstandigheden, vooral in het kader van contractuele verplichtingen en de gevolgen van de verkoop van onroerende zaken. De Hoge Raad veroordeelde verweerder in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiseres waren begroot op € 681,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/205HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman,
thans mr. M.V. Polak,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 2 februari 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd [verweerder] te veroordelen aan [eiseres] te betalen de door haar geleden schade ad ƒ 37.620,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 30 maart 2000 op 28 september 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 15 maart 2001 de vordering toegewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerder] heeft bij memorie van grieven verzocht het eindvonnis van de Rechtbank van 15 maart 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] alsnog af te wijzen en [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] terug te betalen een bedrag van ƒ 45.545,30, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij arrest van 16 april 2002 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] afgewezen met terugbetaling aan [verweerder] van € 20.626,26 met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2001 tot de dag der algehele voldoening.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 16 september 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 20 augustus 1998 heeft [verweerder] aan [eiseres] een aantal onroerende zaken verkocht.
(ii) Op 29 oktober 1998 is de koopovereenkomst schriftelijk vastgelegd. Art. 2 luidt:
"kosten en belastingen
Artikel 2
1. De overdrachtsbelasting (indien verschuldigd) (...) is voor rekening van koper.
(...)
3. Verkoper verklaart voor wat betreft het verkochte:
(...)
- indien vóór de levering wel gesloopt wordt, dat hij ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (...)."
(iii) De panden waren ten tijde van de overdracht gesloopt.
(iv) Op 23 november 1989 bleek aan [eiseres] dat een deel van het verkochte (het woonhuis) niet kon worden verkocht "met omzetbelasting" omdat het niet tot de onderneming van [verweerder] behoorde.
(v) [Eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het door haar in verband hiermee verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. De notaris heeft daarop in de conceptakte van levering een voorbehoud (hierna: het voorbehoud) opgenomen, inhoudend:
"Alle kosten van de overdracht, waaronder begrepen de eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting en het kadastrale tarief, zijn voor rekening van koper, zij het dat de betaling van de overdrachtsbelasting onder protest voor zijn rekening [d.i. voor die van [eiseres]] wordt genomen, aangezien koper van mening is dat die voor rekening van de verkoper komt."
(vi) [Verweerder] ging niet met dit voorbehoud akkoord. Het transport heeft op 24 november 1999 zonder dit voorbehoud plaatsgevonden.
(vii) De door de notaris opgemaakte en verleden akte van levering vermeldt:
"KOOPOVEREENKOMST
Voor zover daarvan in deze akte niet is afgeweken, blijft tussen partijen gelden hetgeen in de koopovereenkomst en ook overigens tussen hen is overeengekomen."
"OMZETBELASTING/OVERDRACHTSBELASTING
Partijen doen een beroep op de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15 lid 1 letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, voor het gedeelte van het verkochte ter waarde van (...) (f. 1.673.000,00), het welk tot het ondernemingsvermogen van de verkoper behoort (...) Van het resterende gedeelte van het verkochte (...) was de verkoper eigenaar in privé, zodat daarover overdrachtsbelasting is verschuldigd ten bedrage van (...) (f. 37.620,00)."
(viii) [Eiseres] had de onroerende zaken verkocht aan een derde. De overdracht aan de derde zou eveneens plaats op 24 november 1999 plaatsvinden.
3.2 [Eiseres] heeft de veroordeling van [verweerder] tot betaling van ƒ 37.620,-- c.a. gevorderd. Aan deze vordering heeft [eiseres] in de eerste instantie ten grondslag gelegd dat [verweerder] primair onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat hij bij het opmaken van de akte van levering misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt en subsidiair dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld omdat hij deze "bewust schade [heeft] willen berokkenen". In hoger beroep heeft [eiseres] de vordering tevens gegrond op toerekenbare tekortkoming.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank echter vernietigd en de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
3.3 Het hof heeft in rov. 4.5 geoordeeld dat [eiseres] op de transportdatum het hiervoor in 3.1 onder (v) aangehaalde voorbehoud heeft laten vallen en dat [verweerder] onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat [eiseres] daarmee afstand deed van het in haar uitleg van de koopovereenkomst bestaande recht het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen. De rechtbank kon derhalve, aldus het hof, [verweerder] niet veroordelen tot vergoeding van schade op grond van "toerekenbare niet-nakoming" van de koopovereenkomst. In rov. 4.13 heeft het hof vervolgens geoordeeld dat [verweerder] zich bij de koopovereenkomst, in het bijzonder ingevolge artikel 2 lid 3 daarvan, verbonden heeft om aldus te leveren dat de overdracht geheel viel onder de vrijstelling van overdrachtsbelasting van artikel 15 eerste lid onderdeel a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Het stond [verweerder] derhalve niet vrij, aldus het hof, bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam en daarin te volharden. In rov. 4.16 heeft het hof geoordeeld dat de wijziging van het antwoord op de vraag voor wiens rekening de overdrachtsbelasting zou komen (koopovereenkomst: [verweerder]; akte van levering: [eiseres]) niet is totstandgekomen met misbruik van omstandigheden, respectievelijk onrechtmatig handelen door [verweerder] en dat de vordering, voorzover daarop gebaseerd, evenmin gegrond is gebleken.
3.4.1 Onderdeel 1 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 4.5, dat de rechtbank [verweerder] niet kon veroordelen tot vergoeding van schade op grond van "toerekenbare niet-nakoming" van de koopovereenkomst, onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is, omdat voor [verweerder] een "goede rechtvaardigingsgrond" nodig was om het standpunt, dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam, te kunnen innemen. Het enkele feit dat [eiseres] bij het totstandkomen van de overdrachtsakte afstand heeft gedaan van het recht om het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen, levert geen zodanige rechtvaardigingsgrond op nu [eiseres] door [verweerder] daartoe werd genoopt.
3.4.2 Het onderdeel kan geen doel treffen omdat het niet mede is gericht tegen de hiervoor in 3.3 aangehaalde overweging van het hof, dat [eiseres] op de transportdatum afstand heeft gedaan van het in haar uitleg van de koopovereenkomst bestaande recht het bedrag van de overdrachtsbelasting van [verweerder] te vorderen. Weliswaar voert het onderdeel mede aan dat [eiseres] door [verweerder] tot het doen van de afstand werd genoopt, maar het verbindt daaraan niet de klacht - die immers ook niet in de feitelijke instanties naar voren is gebracht - dat deze overeenkomst van afstand derhalve vernietigbaar was. Onder deze omstandigheden mist de klacht dat voor [verweerder] een "goede rechtvaardigingsgrond" nodig was om zijn standpunt, dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam, te kunnen innemen, feitelijke grondslag. Deze klacht is immers klaarblijkelijk mede erop gebaseerd dat de op art. 2 lid 3 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst gebaseerde contractuele aanspraak van [eiseres] op vergoeding van de onderhavige schadepost, ondanks de afstand bleef voortbestaan, hetgeen echter niet het geval is.
3.5.1 In rov. 4.13 heeft het hof geoordeeld dat het [verweerder] niet vrijstond bij het totstandkomen van de overdrachtsakte het standpunt in te nemen dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam en daarin te volharden. Vervolgens heeft het hof overwogen dat dit gedrag eerst jegens [eiseres] onbehoorlijk en dus onrechtmatig is indien [verweerder] besefte of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was en hij bewust van de omstandigheden, in het bijzonder de door [eiseres] gestelde maar door [verweerder] ontkende bekendheid van [verweerder] met de voor [eiseres] bestaande verplichting het verkochte dezelfde dag door te leveren, gebruik heeft gemaakt zijn standpunt door te drukken. Dit een en ander is in cassatie niet bestreden. [Eiseres] heeft echter, aldus het hof, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit, indien bewezen, volgt dat [verweerder] op 24 november 1999 besefte of moest begrijpen dat het door hem ingenomen standpunt onjuist was. Op grond hiervan is het hof in rov. 4.16 van zijn arrest tot de slotsom gekomen dat de vordering, voor zover gebaseerd op misbruik van omstandigheden respectievelijk onrechtmatige daad, niet toewijsbaar is.
3.5.2 Zoals blijkt uit de hiervoor in 3.5.1 samengevat weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of het als onjuist aangemerkte gedrag van [verweerder] - het innemen van en het volharden bij het standpunt dat de overdrachtsbelasting niet voor zijn rekening kwam - onbehoorlijk en dus onrechtmatig is, aan twee vereisten moet zijn voldaan, te weten dat [verweerder] besefte of moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was, en dat hij bewust van de omstandigheden gebruik heeft gemaakt om zijn standpunt door te drukken.
Het hof heeft zijn ontkennende beantwoording van de vraag uitsluitend hierop gebaseerd dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [verweerder] besefte of moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was. In cassatie moet derhalve veronderstellenderwijs, als door [eiseres] gesteld en door het hof in het midden gelaten, ervan worden uitgegaan dat [verweerder] ervan op de hoogte was dat [eiseres] verplicht was de gekochte zaken dezelfde dag aan een derde door te leveren.
3.6.1 Onderdeel 2 bestrijdt de slotsom van het hof dat de vordering ook voor zover zij is gebaseerd op misbruik van omstandigheden of onrechtmatige daad evenmin toewijsbaar is, alsmede de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen met een rechtsklacht en een motiveringsklacht. Het klaagt dat het hof in zijn overwegingen geen aandacht heeft besteed aan de stellingen van [eiseres] omtrent de gang van zaken bij het totstandkomen en passeren van de overdrachtsakte. Deze stellingen hielden, samengevat, in dat, naar eerst daags voor de overdracht bleek, met betrekking tot het woonhuis overdrachtsbelasting verschuldigd was, die [eiseres] zou moeten voldoen, ofschoon [verweerder] zich had verbonden ook het woonhuis als ondernemer te zullen leveren, en dat [verweerder], ondanks het advies van zijn adviseur [betrokkene 1] akkoord te gaan met het opnemen in de overdrachtsakte van een voorbehoud van [eiseres] met betrekking tot de betaling van de overdrachtsbelasting, daarmee niet heeft ingestemd, zodat [eiseres] genoopt was de overdrachtsakte zonder dat voorbehoud te ondertekenen om aan zijn verplichtingen jegens zijn koper te kunnen voldoen.
3.6.2 Mede in aanmerking genomen dat [verweerder], naar in cassatie als uitgangspunt heeft te gelden, op de hoogte was van de dwangpositie waarin [eiseres] was komen te verkeren, en dat [verweerder] zonder zijn standpunt prijs te geven deze dwangpositie had kunnen opheffen door, zoals [betrokkene 1] hem volgens de stellingen van [eiseres] ook had geadviseerd, met het voorbehoud in te stemmen, heeft het hof aldus zijn oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat [verweerder] ten minste moest begrijpen dat zijn standpunt onjuist was, ontoereikend gemotiveerd.
Onderdeel 2 treft derhalve doel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 16 april 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 681,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 20003.