Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft bij exploit van 4 februari 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Alkmaar en met de stelling dat de gefaillieerde, hierna: [betrokkene 1], in januari 1992 een arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft gesloten, uit dien hoofde loon gevorderd.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 februari 1998 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Alkmaar. Bij memorie van grieven heeft de curator gevorderd om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormeld vonnis van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
PRIMAIR:
A. [eiser] te veroordelen om aan de boedel van de [betrokkene 1] te voldoen een bedrag aan salaris van ƒ 70.000,-- althans een bedrag aan salaris dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 1995;
B. [eiser] te veroordelen tot betaling aan de boedel van [betrokkene 1] van de maximale verhoging ex artikel 7A:1638q BW;
C. [eiser] te veroordelen om aan de boedel van [betrokkene 1] te voldoen een bedrag van ƒ 3.500,-- aan buitengerechtelijke incassokosten c.q. door de boedel geleden vermogensschade;
D. [eiser] alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
SUBSIDIAIR, namelijk voorzover de vorderingen vanwege de boedel niet op het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1637a BW zouden kunnen zijn gebaseerd en om die reden aan de boedel behoren te worden ontzegd:
A. [eiser] te veroordelen tot betaling aan de boedel van [betrokkene 1] van een bedrag van ƒ 70.000,-- zijnde - naar objectieve maatstaven beoordeeld - een minimaal redelijke/billijke vergoeding voor de door [betrokkene 1] ten behoeve van de edities 237 t/m 243 van het magazine Palet & Tekenstift gepleegde verrichtingen c.q. voor de gedurende de jaren 1992 en 1993 aan [eiser] verleende diensten, het een en ander als ten dele nader gespecificeerd op het op 15 juni 1993 door aan [eiser] verzonden overzicht (= productie 1 bij conclusie van antwoord), alsmede [eiser] te veroordelen tot de betaling van de wettelijke rente over bedoeld bedrag, gerekend vanaf 18 januari 1995;
B. [eiser] te veroordelen om aan de boedel van [betrokkene 1] te voldoen een bedrag van ƒ 3.500,-- aan buitengerechtelijke incassokosten c.q. door de boedel geleden vermogensschade;
C. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bij vonnis van 25 maart 1999 heeft de rechtbank in het hoger beroep het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen. In eerste aanleg heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
Na comparitie heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 18 november 1999 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 14 december 2000, rechtdoende in eerste aanleg, de vordering afgewezen.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 14 december 2000 heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 24 januari 2002 heeft het hof het eindvonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld om aan de boedel van [betrokkene 1] te betalen een bedrag van € 27.117,91, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 1995 tot de dag der algehele voldoening, alsmede [eiser] veroordeeld om aan de boedel van [betrokkene 1] te betalen een bedrag van € 1.588,23, deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.