ECLI:NL:HR:2003:AK4813

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/126HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake de ontruiming van een woning door de Gemeente Losser

In deze zaak heeft de Gemeente Losser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Duijvendijk-Brand, verweerders in cassatie, die verblijven in het Asiel Zoekers Centrum te Ter Apel, gedagvaard in kort geding. De Gemeente vorderde dat de verweerders de woning aan de [straat] te [plaats] binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zouden ontruimen en dat de Gemeente gemachtigd zou worden om dit vonnis zelf te doen uitvoeren, indien verweerders niet aan de veroordeling zouden voldoen. De president van de rechtbank te Almelo heeft op 29 mei 2001 de vordering toegewezen. Verweerders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 26 februari 2002 het vonnis van de president heeft vernietigd en de vordering van de Gemeente heeft afgewezen. De Gemeente heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

In cassatie is vastgesteld dat verweerders op 8 september 1993 Nederland zijn ingereisd en dat zij verschillende aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf hebben ingediend, die zijn afgewezen. De Gemeente had met verweerders een bruikleenovereenkomst gesloten voor woonruimte, maar heeft deze overeenkomst per 1 juni 1999 beëindigd. Verweerders hebben geweigerd de woning vrijwillig te verlaten, wat heeft geleid tot de ontruimingsprocedure.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof in strijd met de procesregels heeft gehandeld door feiten aan zijn beslissing ten grondslag te leggen die niet door partijen zijn gesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Gemeente begroot op € 366,05 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

26 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/126HR
HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE LOSSER,
gevestigd te Losser,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
1. [Verweerder 1], en
2. [verweerder 2],
beiden verblijvende in het Asiel Zoekers Centrum te Ter Apel,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - heeft bij exploit van 18 april 2001 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te Almelo en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
1. [verweerder] c.s. te veroordelen de woning aan de [straat] te [plaats] binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te ontruimen en voornoemde woning ter vrije beschikking van de Gemeente te stellen, en
2. de Gemeente te machtigen om het te wijzen vonnis zelf te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm, indien [verweerder] c.s. niet aan de veroordeling voldoen.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De president heeft bij vonnis van 29 mei 2001 het gevorderde toegewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 26 februari 2002 heeft het hof het vonnis van de president vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de Gemeente alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] c.s. zijn op 8 september 1993 Nederland ingereisd. Zij hebben op 9 september 1993 een aanvraag om toelating als vluchteling en een aanvraag om een vergunning tot verblijf ingediend. Bij afzonderlijke beschikkingen is afwijzend op de aanvragen beslist, waarna namens [verweerder] c.s. tegen deze beschikkingen bezwaar is gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend. Bij uitspraak van 11 oktober 1995 zijn de bezwaarschriften van [verweerder] c.s. ongegrond verklaard en zijn de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen.
(ii) Op 26 juni 1997 hebben [verweerder] c.s. opnieuw aanvragen om een vergunning tot verblijf ingediend. Hierop is afwijzend beslist. Namens [verweerder] c.s. is tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend en is een voorlopige voorziening gevraagd bij de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 januari 1999 het bezwaar ongegrond verklaard en de voorziening geweigerd. Ook op het namens [verweerder] c.s. gedane herzieningsverzoek van 1 april 1999 is afwijzend beslist.
(iii) De Gemeente heeft in het kader van de Regeling opvang asielzoekers (hierna: ROA) met [verweerder] c.s. een bruikleenovereenkomst gesloten met betrekking tot woonruimte te Losser. De Gemeente heeft bij beschikking van 20 mei 1999 de op de ROA gebaseerde voorzieningen en deze bruikleenovereenkomst met betrekking tot de door [verweerder] c.s. bewoonde woning met ingang van 1 juni 1999 beëindigd. [Verweerder] c.s. hebben naar aanleiding van het aan hen gedane verzoek om de woning vrijwillig te verlaten, te kennen gegeven dat zij hieraan niet voldoen.
3.2 In het onderhavige kort geding heeft de Gemeente gevorderd [verweerder] c.s. te veroordelen de woning te ontruimen. De president heeft de vordering toegewezen. Op het door [verweerder] c.s. ingestelde hoger beroep heeft het hof de vordering alsnog afgewezen. Het heeft, samengevat weergegeven, als volgt geoordeeld. Uit de in het arrest vermelde omstandigheden moet worden afgeleid, dat de Gemeente aan [verweerder] c.s. heeft laten weten dat de beschikking van 20 mei 1999 was ingetrokken. Volgens het Herzien stappenplan beëindigen opvangvoorzieningen ongedocumenteerde asielzoekers (Circulaire van 8 januari 1999, Stcrt. 1999, nr. 53) traject B, stap 2, is het nemen van een afzonderlijk besluit tot beëindiging van de ROA(opvang)-voorzieningen noodzakelijk om de opvangvoorzieningen te kunnen beëindigen. Blijkens het stappenplan is dit besluit een beschikking in de zin van art. 1:3 Awb. Sedert de intrekking ontbreekt een zodanige beschikking evenwel, hetgeen impliceert dat het recht op de op de ROA gebaseerde verstrekkingen niet is geëindigd. Dat betekent dat voorshands moet worden aangenomen, dat [verweerder] c.s. hun recht op de onderhavige ROA-opvangvoorziening hebben behouden en dat de ontruimingsvordering alsnog moet worden afgewezen.
3.3.1 Onderdeel 2.1 klaagt terecht dat het hof aldus buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en de stellingen van partijen op een, in het licht van het tussen partijen gevoerde debat, ongeoorloofde wijze heeft aangevuld. Uit de stukken van het geding kan niet anders worden afgeleid, dan dat [verweerder] c.s. zich niet op het standpunt hebben gesteld, dat de beschikking van de Gemeente van 20 mei 1999, die inhoudt dat zij de aan hen op grond van de ROA ter beschikking gestelde woning moeten verlaten, zou zijn ingetrokken.
Opmerking verdient dat van een dergelijke intrekking geen sprake is, nu de, door het hof als brief van 7 juni 1999 (productie 1 bij memorie van antwoord) aangeduide, beschikking van de Gemeente van 7 juni 1999, voorzover in cassatie van belang, het volgende inhoudt:
"U hebt evenwel te kennen gegeven deze woning niet vrijwillig te willen verlaten [...]. Dit vormt voor ons aanleiding om een gerechtelijke procedure tot ontruiming van de woning tegen u te beginnen.
Wij hebben besloten om de uitkering voor de kosten van levensonderhoud, inclusief de premie voor de ziektekostenverzekering, zoals u die tot dusver ontving, voort te zetten tot het moment dat er geen juridische beletselen meer bestaan om de woning te ontruimen."
Dit kan niet anders worden gelezen dan dat de Gemeente daarmee te kennen geeft, dat zij de ontruimingsprocedure met betrekking tot de aan [verweerder] c.s ter beschikking gestelde woning wenste door te zetten en dat zij derhalve de beëindigingsbeschikking van het gebruik ten aanzien van deze woning heeft gehandhaafd.
3.3.2 Het hof heeft derhalve in strijd met art. 24 (176 (oud)) Rv. en tredende buiten hetgeen hem ingevolge art. 25 (48 (oud)) Rv. was toegestaan, aan zijn beslissing feiten ten grondslag gelegd, die niet door partijen zijn gesteld of anderszins in het geding te zijner kennis zijn gekomen. Naar het onderdeel terecht betoogt, is voor deze vaststelling geen grondslag in de gedingstukken te vinden, terwijl ook uit het arrest niet blijkt hoe deze feiten aan het hof ter kennis zijn gekomen.
3.4 De gegrondbevinding van onderdeel 2.1 brengt mee dat de overige onderdelen geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 366,05 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 26 september 2003.