ECLI:NL:HR:2003:AK4747

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/106HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake arbeidsongeschiktheid en verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P. Garretsen, Achmea Schadeverzekeringen N.V. aangeklaagd in verband met een geschil over een verzekeringsovereenkomst. Eiseres vorderde onder andere dat de verzekering ook het risico van arbeidsongeschiktheid dekt, specifiek gerelateerd aan klachten over de rug en wervelkolom. Achmea, vertegenwoordigd door mr. J. van Duijvendijk-Brand, heeft de vorderingen bestreden en in reconventie terugbetaling van eerder uitgekeerde schadevergoeding geëist. De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 1 oktober 1997 de primaire vorderingen van eiseres afgewezen, maar de subsidiaire vordering toegewezen, terwijl de vordering van Achmea in reconventie werd toegewezen.

Eiseres ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar zij haar eis vermeerderde en een wijziging van de verzekeringsovereenkomst vroeg. Achmea stelde incidenteel hoger beroep in. Het Hof bekrachtigde op 27 november 2001 het vonnis van de Rechtbank en verwierp het incidenteel appel. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft op 19 september 2003 het beroep in cassatie verworpen. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Eiseres werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Achmea werden begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

19 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/106HR
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., voorheen genaamd ZILVEREN KRUIS SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Noordwijk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 29 september 1995 de rechtsvoorgangster van thans verweerster in cassatie - thans verder te noemen: Achmea - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis:
I. te verklaren voor recht, dat de verzekering mede omvat het risico van arbeidsongeschiktheid direct of indirect verband houdende met, dan wel veroorzaakt en/of verergerd door klachten over/aan en/of afwijkingen van/aan de rug en/of wervelkolom;
II. Achmea te veroordelen de mate van arbeidsongeschiktheid en de periode waarover deze zal gelden vast te stellen aan de hand van de gegevens van de door Achmea aan te wijzen medische deskundigen;
III. Achmea te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een uitkering berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid en op basis van de verzekerde jaarrente, met inachtneming van de aanzegging van de wettelijke rente, zoals hierboven aangegeven, alsmede tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde premie, eveneens met inachtneming van de wettelijke rente, zoals hierboven aangegeven, en Achmea te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede tot de vergoeding van de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten;
IV. subsidiair, Achmea te veroordelen tot restitutie van de door [eiseres] betaalde premie, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente, nu [eiseres], als al zou komen vast te staan dat zij niet aan haar informatieplicht ten opzichte van Achmea als verzekeraar heeft voldaan, niet te kwader trouw heeft gehandeld dan wel nagelaten.
Achmea heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd [eiseres] te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte door Achmea aan [eiseres] gedane schade-uitkeringen over de periode van 1 januari 1992 tot en met 30 juni 1992, zijnde een bedrag van ƒ 20.202,93, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 1993.
[Eiseres] heeft in reconventie de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 1 oktober 1997 in conventie de primaire vorderingen afgewezen, de subsidiaire vordering toegewezen, en in reconventie de vordering van Achmea toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft [eiseres] haar eis vermeerderd en meer subsidiair gevorderd de verzekeringsovereenkomst aldus te wijzigen dat de overeenkomst wordt voortgezet met een uitsluiting van rugklachten ter hoogte van de lumbale wervelkolom, alsmede de ziekte van Bechterev en de gevolgen daarvan.
Achmea heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 27 november 2001 heeft het Hof in het principaal appel het vonnis van de Rechtbank, waarvan beroep, bekrachtigd en het incidenteel appel verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Achmea heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Achmea mede door mr. M.C.J. Jehee, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 22 mei 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Achmea begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 19 september 2003.