ECLI:NL:HR:2003:AK3700

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/174HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van ING Bank N.V. tegen [Verweerder] inzake verrekening van vorderingen

In deze zaak heeft ING Bank N.V. (hierna: de Bank) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2002. De Bank had eerder een vordering ingesteld tegen [verweerder] voor een bedrag van ƒ 125.156,--, dat voortvloeide uit een kredietovereenkomst met de failliete vennootschap M.B. Display B.V. [Verweerder] was bestuurder en grootaandeelhouder van deze vennootschap. De Bank had een tweede hypotheek op de woning van [verweerder] en verpanding van de boekvorderingen van M.B. Display bedongen. Na een reeks van rechtszaken, waaronder een verstekvonnis en een vonnis in oppositie, heeft het hof de vordering van de Bank afgewezen op basis van verrekening. Het hof oordeelde dat de vordering van [verweerder] op M.B. Display voortvloeide uit dezelfde rechtsverhouding als de verpande vordering van de Bank, waardoor verrekening mogelijk was.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had over de voorwaarden voor verrekening op basis van artikel 6:130 BW. De Hoge Raad benadrukte dat de vordering van M.B. Display op [verweerder] niet voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de vordering van [verweerder] op M.B. Display, en dat de Bank gemotiveerd had aangevoerd dat niet aan de vereisten van artikel 6:130 BW was voldaan. De Hoge Raad heeft [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 1.633,74 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

14 november 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/174HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ING BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft bij exploit van 5 juni 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad als volgens de wet, [verweerder] te veroordelen om aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 125.156,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [verweerder] in de beslag- en proceskosten.
Nadat tegen de niet verschenen [verweerder] verstek was verleend, heeft de rechtbank na een tussenvonnis van 29 juni 2000 bij verstekvonnis van 27 juli 2000 de vordering toegewezen.
Bij exploit van 8 augustus 2000 is [verweerder] tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen en heeft hij gevorderd hem te ontheffen van de veroordelingen tegen hem uitgesproken bij voormeld verstekvonnis en de vordering van de Bank af te wijzen.
De Bank heeft in oppositie de vordering van [verweerder] bestreden.
De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 29 maart 2001 [verweerder] ontheven van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij het verstekvonnis van 27 juli 2000 en heeft het tussenvonnis van 29 juni 2000 vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft de rechtbank de Bank in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] veroordeeld zoals vermeld in het dictum van dit vonnis, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis van 29 maart 2001 heeft de Bank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Bij memorie van grieven heeft de Bank verzocht het vonnis van de rechtbank van 29 maart 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vonnissen van de rechtbank van 29 juni 2000 en 27 juli 2000 te bekrachtigen, en [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van de door de Bank betaalde proceskosten ten bedrage van ƒ 6.088,85.
Bij arrest van 26 februari 2002 heeft het hof het in oppositie gewezen vonnis van de rechtbank van 29 maart 2001 bekrachtigd en het door de Bank gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Bank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2002 en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Bank heeft op 17 maart 1998 aan de besloten vennootschap M.B. Display B.V. (hierna: MB Display), statutair gevestigd te Apeldoorn, offerte gedaan van een rekening-courantkrediet met een kredietlimiet van ƒ 250.000,--, waarbij jegens MB Display onder meer de volgende zekerheden werden bedongen:
- een tweede hypotheek op het woonhuis van [verweerder] voor een bedrag van ƒ 150.000,-- in hoofdsom;
- verpanding van de boekvorderingen van MB Display, met maandelijkse inzending van debiteurenlijsten.
De acceptatiekopie is op 19 maart 1998 door MB Display ondertekend.
(ii) [Verweerder] was en is bestuurder en grootaandeelhouder van MB Display.
(iii) Op 20 maart 1998 is door partijen de "Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden, vorderingen (eerste pandrecht)" ondertekend. Deze akte houdt onder meer in:
"Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan de Bank alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies, of uit welke hoofde ook, hierna te noemen "de vorderingen"."
(iv) Op de door [verweerder] ondertekende pandlijst gedateerd 18 oktober 1999 en geregistreerd op 20 oktober 1999, is een schuld van [verweerder] aan MB Display opgenomen ten belope van ƒ 125.156,--.
(v) Bij aangetekende brief van 11 april 2000 heeft de Bank het krediet opgezegd en direct opeisbaar gesteld, zulks op basis van een negatief eigen vermogen van ƒ 272.048,--, alsmede een vordering in rekening-courant op [verweerder] van ƒ 149.013,--.
(vi) Bij brief van 3 mei 2000 heeft de Bank [verweerder] aangeschreven tot betaling - vóór 11 mei 2000 - van het hiervoor onder (iv) genoemde bedrag van ƒ 125.156,--. Betaling is uitgebleven.
(vii) De Bank heeft op 24 mei 2000 conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van de eigendom van de woning van [verweerder].
(viii) Bij vonnis van 22 juni 2000 is MB Display in staat van faillissement verklaard.
(ix) De Bank heeft de tweede hypotheek op de woning van [verweerder] uitgewonnen. Zij heeft op of omstreeks 15 augustus 2000 in hoofdsom ten laste van [verweerder] ƒ 254.508,76 ontvangen.
3.2 De Bank heeft de veroordeling van [verweerder] gevorderd tot betaling van het hiervoor onder 3.1(vi) genoemde bedrag van ƒ 125.156,--, met rente en kosten. Nadat de rechtbank deze vordering bij verstek had toegewezen, heeft de rechtbank bij vonnis in oppositie [verweerder] ontheven van de veroordeling. Het hof heeft het in oppositie gewezen vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof overwoog daartoe (in rov. 4.3), samengevat, het volgende. [Verweerder] heeft terecht aangevoerd dat de aan de Bank verpande vordering van MB Display op hem, [verweerder], is tenietgegaan door verrekening. Nadat de Bank haar vordering op MB Display deels had verhaald uit hoofde van de tweede hypotheek die [verweerder] op zijn woning had verleend, is [verweerder] gesubrogeerd in de rechten van de Bank. De Bank heeft uit hoofde van het tweede hypotheekrecht een bedrag van ƒ 162.475,89 op MB Display verhaald. Aldus heeft [verweerder] door subrogatie een (tegen)vordering van ƒ 162.475,89 op MB Display verkregen, die hij kan verrekenen met de (lagere) rekening-courantvordering die MB Display op hem heeft. Door die verrekening is, aldus het hof, die rekening-courantvordering voldaan, zodat daardoor ook het aan die vordering accessoire pandrecht van de Bank is tenietgegaan. Het hof overwoog voorts:
"(...) is het hof van oordeel dat de vordering van [verweerder] voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de door het pandrecht van de bank op haar overgegane vordering: beide vorderingen vloeien voort uit voormelde financieringsovereenkomst van 19 maart 1998 waarbij de bank zowel het pandrecht op de boekvorderingen van MB Display heeft bedongen alsook een tweede hypotheek op de woning van [verweerder]. Anders dan de bank betoogt, is dus voldaan aan de eisen van artikel 6:130 leden 1 en 2 BW."
3.3.1 Het middel klaagt dat het hof uit het oog heeft verloren dat in het kader van verrekening op grond van art. 6:130 BW tegenover elkaar staan enerzijds de vordering van MB Display op [verweerder] (welke vordering aan de Bank is verpand) en anderzijds de vordering van [verweerder] op MB Display (welke vordering krachtens subrogatie is overgegaan van de Bank op [verweerder]). Het middel betoogt dat de eerstgenoemde vordering - anders dan het hof aanneemt - niet voortvloeit uit de financieringsovereenkomst.
3.3.2 De klacht is gegrond. Het hof heeft blijkens zijn rov. 4.3 bij de beantwoording van de vraag of [verweerder], door de Bank aangesproken tot betaling van de - aan de Bank verpande - vordering van MB Display op [verweerder], zijn door subrogatie verkregen tegenvordering in verrekening kan brengen, beslissend geacht dat zowel het hypotheekrecht op de woning van [verweerder] als het pandrecht van de Bank op de vordering voortvloeien uit de in 1998 tussen de Bank en MB Display gesloten financieringsovereenkomst. Aldus oordelend heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Ingevolge art. 6:130 BW is - voor zover hier van belang - een schuldenaar van een verpande vordering bevoegd een tegenvordering in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de verpande vordering. Het hof heeft miskend dat het in het onderhavige geval erom gaat of de vordering van MB Display op [verweerder] - en dus niet het pandrecht op die vordering - voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de vordering van [verweerder] op MB Display. Nu de gedingstukken in feitelijke instanties inhouden dat de Bank gemotiveerd heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste van "dezelfde rechtsverhouding" als bedoeld in art. 6:130 BW en blijkens die gedingstukken [verweerder] daartegenover geen omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de vordering van MB Display op hem enerzijds en zijn vordering op MB Display anderzijds voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding, dient het beroep op verrekening te worden verworpen.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en de overige klachten geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2002;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Leeuwarden;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op € 1.633,74 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 november 2003.