ECLI:NL:HR:2003:AK3699

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/159HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding na stormschade en verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser] en de Zwitserse verzekeringsmaatschappij Winterthur. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding na stormschade aan de woning van [Eiser], die verzekerd was bij Winterthur. [Eiser] had Winterthur op 18 mei 1995 gedagvaard en vorderde een schadevergoeding van ƒ 108.434,--, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank te Amsterdam heeft in eerdere vonnissen Winterthur veroordeeld tot betaling van ƒ 67.450,--, maar [Eiser] ging in hoger beroep omdat hij meer schadevergoeding eiste. Het gerechtshof te Amsterdam heeft het eindvonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vordering van [Eiser] afgewezen voor een aantal schadeposten. [Eiser] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Hoge Raad de zaak heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte bepaalde schadeposten als onvoldoende onderbouwd had afgewezen, terwijl Winterthur de hoogte van deze posten had geaccepteerd. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens is Winterthur veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

28 november 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/159HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K.W.G. van Oven,
t e g e n
de rechtspersoon naar Zwitsers recht WINTERTHUR SCHWEIZERISCHE VERSICHERUNGS-GESELLSCHAFT,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 18 mei 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: Winterthur - op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat, Winterthur te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 108.434,-- ter zake van stormschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 1995, althans zodanig te beslissen als de rechtbank zal vermenen te behoren.
Winterthur heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 oktober 1996 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 12 februari 1997 een deskundigen-onderzoek bevolen, een deskundige benoemd, en een aantal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 25 maart 1998 [eiser] tot bewijslevering toegelaten en na enquête bij eindvonnis van 20 oktober 1999 Winterthur veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 67.450,--, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis van 20 oktober 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam en daarbij zijn eis gewijzigd en vermeerderd tot een bedrag van ƒ 109.257,68, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 1997, alsmede Winterthur te veroordelen in de kosten van de deskundige ten bedrage van ƒ 12.019,08.
Winterthur heeft tegen de vonnissen van 25 maart 1998 en 20 oktober 1999 incidenteel hoger beroep ingesteld en zich verzet tegen de vermeerdering van eis.
Het hof heeft bij rolbeschikking van 30 augustus 2001 dat verzet ongegrond verklaard.
Bij arrest van 7 februari 2002 heeft het hof het tussenvonnis van 25 maart 1998 bekrachtigd, het bestreden eindvonnis van 20 oktober 1999 vernietigd, doch uitsluitend voorzover daarbij meer is toegewezen dan € 24.027,66 (ƒ 52.950,--) en, in zoverre opnieuw rechtdoende, dat meerdere afgewezen en voormeld eindvonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Winterthur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de door het hof onder 4.1 vastgestelde feiten. Samengevat gaat het om het volgende.
(i) [Eiser] heeft met Winterthur een verzekeringsovereenkomst gesloten waarbij zijn woning met ingang van 1 maart 1993 werd verzekerd tegen schade als gevolg van onder meer storm.
(ii) Op 24 maart 1994 is de woning getroffen door een storm. [Eiser] heeft bij Winterthur gemeld dat daardoor schade aan de woning is ontstaan.
(iii) Tussen 24 maart 1994 en 13 april 1994 heeft [eiser] een aanzienlijke hoeveelheid sloop- en breekwerkzaamheden verricht op de bovenverdieping van de woning.
(iv) Winterthur heeft Hettema + Disselkoen Experts en Taxateurs (hierna: H + D) opdracht gegeven de gemelde schade te onderzoeken.
(v) Op 16 mei 1994 heeft [eiser] een door H + D opgestelde akte van taxatie ondertekend, volgens welke de schade inclusief BTW werd gesteld op ƒ 2.100,-- wegens huurderving, ƒ 84.816,88 wegens - kort gezegd - herstelkosten van het dak en ƒ 5.610,63 wegens overige herstelkosten.
(vi) Winterthur heeft [eiser] bericht dat de huurderving en de kosten van herstel van het dak niet onder de dekking vallen.
3.2 [Eiser] heeft de veroordeling van Winterthur gevorderd tot betaling van een bedrag van ƒ 108.434,-- ter zake van de schade ten gevolge van de storm en van de door hem verrichte sloop- en breekwerkzaamheden. [Eiser] voerde aan dat hij die werkzaamheden heeft verricht in opdracht van de expert van H + D. Nadat Winterthur verweer had gevoerd, heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast. De door de rechtbank benoemde deskundige Klawer heeft de stormschade geraamd op een bedrag tussen ƒ 5.000,-- en ƒ 10.000,-- exclusief BTW en de herstelkosten van de door [eiser] uitgevoerde sloop- en breekwerkzaamheden op een bedrag van ƒ 59.950,-- (+ p.m.) exclusief BTW. De rechtbank heeft vervolgens [eiser] opgedragen te bewijzen dat de expert van H + D hem opdracht had gegeven de sloop- en breekwerkzaamheden uit te voeren. Bij eindvonnis heeft de rechtbank, oordelend dat [eiser] in het hem opgedragen bewijs was geslaagd, Winterthur veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 67.450,--, bestaande uit het door de deskundige aan herstelkosten begrote bedrag van ƒ 59.950,-- en een bedrag van ƒ 7.500,-- ter zake van de stormschade.
[Eiser] heeft zich in het principaal appel erover beklaagd dat de rechtbank Winterthur niet heeft veroordeeld tot betaling van een viertal door de deskundige genoemde pro memorie-posten ter zake van schade meubilair, huurderving, verhuiskosten en taxatiekosten. In het incidenteel appel heeft Winterthur in grief III aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het door de deskundige begrote bedrag van ƒ 59.950,-- toewijsbaar heeft geacht. Het hof heeft in het principaal appel overwogen dat de vier door [eiser] gevorderde posten niet voor toewijzing in aanmerking komen en heeft in het incidenteel appel grief III in zoverre gegrond geacht dat een bedrag van ƒ 14.500,-- alsnog door het hof is afgewezen.
3.3.1 De in de onderdelen i.1.1 tot en met i.1.3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.2 De Hoge Raad zal thans eerst de onderdelen i.2.2 tot en met i.2.4 behandelen. Deze onderdelen, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, hebben betrekking op het hiervoor onder 3.2 genoemde bedrag van ƒ 14.500,--. De onderdelen behelzen de klacht dat het hof door de desbetreffende posten alsnog als door [eiser] onvoldoende onderbouwd af te wijzen, heeft miskend dat deze posten door de deskundige waren begroot als kosten van herstel van de door [eiser] verrichte sloop- en breekwerkzaamheden. Het hof had, aldus de onderdelen, niet van [eiser] mogen verlangen die schadeposten alsnog te onderbouwen, nu Winterthur de conclusies van de deskundige en de hoogte van de posten had geaccepteerd.
De onderdelen zijn terecht voorgesteld.
Het hof had immers al in rov. 4.20 overwogen dat Winterthur de hoogte van de schadepost had geaccepteerd. Daarom is het onbegrijpelijk dat het hof in zijn tweede als 4.24 genummerde overweging, de desbetreffende posten alsnog "als onvoldoende onderbouwd" heeft afgewezen. Dit brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat onderdeel i.2.1 geen bespreking behoeft.
3.3.3 De in de onderdelen ii.1.1 en ii.2.2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.4 Onderdeel ii.2.3 keert zich met een motiveringsklacht tegen de afwijzing door het hof (in rov. 4.33) van de pro memorie-post "verhuiskosten 2x". [eiser] heeft gesteld dat hij voor verhuis- en inrichtingskosten een lening heeft gesloten voor een bedrag van ƒ 7.716,--. Het hof heeft de vordering afgewezen op de grond dat uit de gedingstukken blijkt dat de lening is aangegaan op 7 oktober 1994, terwijl in de op 16 mei 1994 door [eiser] ondertekende akte van taxatie ervan werd uitgegaan dat het herstel van de woning drie maanden in beslag zou nemen. Het onderdeel is terecht voorgesteld. In aanmerking genomen dat [eiser] in verband met de herstelwerkzaamheden aan zijn woning tijdelijk elders moest wonen en derhalve tweemaal diende te verhuizen, valt zonder nadere motivering, die in het bestreden arrest ontbreekt, niet in te zien waarom de toewijsbaarheid van de onderhavige schadepost afhankelijk is van het tijdstip waarop die verhuizingen hebben plaatsgevonden of van het tijdstip waarop [eiser] de voor de verhuizingen benodigde gelden heeft geleend.
3.3.5 Onderdeel iii heeft geen zelfstandige betekenis, zodat het evenmin tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 februari 2002;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Winterthur in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] in totaal begroot op € 3.025,63, waarvan € 2.932,63 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 93,-- aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 november 2003.