ECLI:NL:HR:2003:AJ3209

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/155HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake erfgrens en erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en [verweerder] over de erfgrens en erfdienstbaarheid. De zaak begon met een dagvaarding door [verweerder] op 21 november 1995, waarin hij vorderingen indiende bij de rechtbank te Leeuwarden. [Verweerder] vorderde onder andere een verklaring voor recht over de erfgrens tussen de percelen en verzocht om het verwijderen van afscheidingen die door [eiser] waren aangebracht. [Eiser] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd dat [verweerder] een garage zou afbreken die volgens hem onrechtmatig was gebouwd.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 27 augustus 1997 een comparitie van partijen gelast en een plaatsopneming bevolen. In het eindvonnis van 26 november 1997 zijn de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen en de vordering van [eiser] in reconventie afgewezen. [Eiser] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, maar het hof heeft in een eindarrest van 6 februari 2002 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Tegen deze arresten heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de vice-president R. Herrmann en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2003.

Uitspraak

31 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/155HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. F.A.M. van Bree,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 21 november 1995 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat:
a) te verklaren voor recht, waar de erfgrens tussen de percelen [a-straat1] en [2] zich thans bevindt, alsmede te bepalen dat de erfdienstbaarheid van weg vanaf de voorzijde aan de [a-straat] geheel naar achteren loopt tot aan de aldaar gelegen openbare weg;
b) indien die onder a) bedoelde vaststelling heeft plaatsgevonden en [eiser] alsdan blijkt inbreuk te hebben gepleegd op het eigendomsrecht en/of op het recht van erfdienstbaarheid van [verweerder], [eiser] te veroordelen de wederrechtelijk in de breedte van de steeg aangebrachte afscheidingen te verwijderen en de geblokkeerde deuropening in de schutting van [verweerder] vrij te maken, binnen een week na betekening van het te dezen te wijzen vonnis op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- ten behoeve van [verweerder], voor iedere dag dat deze inbreuk voortduurt;
c) [eiser] te gebieden zich alsdan te onthouden van elke handeling die inbreuk maakt op de uitoefening van het eigendomsrecht van [verweerder], in het bijzonder handelingen tegen de door [verweerder] aan te brengen erfscheiding op de alsdan bekende grens zulks eveneens op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- ten behoeve van [verweerder] voor iedere overtreding van dit bevel, en
d) tot betaling van [eiser] van de proceskosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd [verweerder] te veroordelen binnen een maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de bij [verweerder] in gebruik zijnde en door hem opgerichte garage af te breken voorzover die is gebouwd ten noordoosten van de denkbeeldige lijn getrokken een meter ten zuidwesten van de lijn vanuit de muur van de woning van [verweerder] welke grenst aan de gemeenschappelijke steeg in de richting van de openbare weg gelegen ten noordwesten van de aan partijen toebehorende percelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- voor elke dag dat [verweerder] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen.
[Verweerder] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 augustus 1997 een comparitie van partijen gelast en een gerechtelijke plaatsopneming bevolen. Bij eindvonnis van 26 november 1997 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen en in reconventie de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Bij memorie van grieven heeft [eiser] tevens een verklaring voor recht gevorderd dat de perceelsgrens tussen de percelen gelegen aan de [a-straat1] en [2] gerekend vanaf de [a-straat] verloopt in de massaal in gebruik zijnde steeg volgens een rechte lijn waarbij 2/3 van deze steeg eigendom is van [eiser] en 1/3 van [verweerder] althans diens rechtsopvolger en voorts voor wat betreft de achter der partijen oorspronkelijke percelen verworven grond verloopt volgens een rechte lijn vanaf de achterzijde van de oorspronkelijke percelen tot aan de achtergelegen openbare weg en wel op zodanige wijze dat [eiser] in eigendom heeft van het door hem bij akte op 30 december 1975 verworvene tot een oppervlakte van twee are.
Bij tussenarrest van 11 juli 2001 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser], voor het in het geding brengen van stukken en het doen van uitlatingen als omschreven in rov. 5 en 6.
Het hof heeft bij eindarrest van 6 februari 2002 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 27 augustus 1997, het vonnis van 26 november 1997, waarvan beroep, bekrachtigd, en het door [eiser] in hoger beroep gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 31 oktober 2003.