ECLI:NL:HR:2003:AJ0538

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/119HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontbinding huurovereenkomst en toerekenbare tekortkoming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser] en BUBBELS B.V. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst die tussen partijen was gesloten. BUBBELS B.V. had [Eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom, waarbij zij vorderingen had ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding wegens wanprestatie. De kantonrechter wees de vordering van BUBBELS B.V. af, maar de rechtbank te Breda vernietigde dit vonnis in hoger beroep en ontbond de huurovereenkomst. [Eiser] ging in cassatie tegen dit vonnis.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de in de huurovereenkomst opgenomen opleveringsdatum van 1 maart 2000 niet als een fatale termijn kon worden beschouwd. Dit betekende dat een schriftelijke ingebrekestelling vereist was om [Eiser] in verzuim te stellen. De rechtbank had echter ook geoordeeld dat [Eiser] zich niet kon beroepen op het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om BUBBELS B.V. inzicht te geven in de oplevering van het pand. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwerpt het cassatieberoep van [Eiser].

De uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties en de verplichting van partijen om elkaar tijdig te informeren over de voortgang van contractuele verplichtingen. De Hoge Raad veroordeelt [Eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van BUBBELS B.V. zijn begroot op nihil.

Uitspraak

28 november 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/119HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
BUBBELS B.V., gevestigd te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Bubbels - heeft bij exploot van 22 september 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst is ontbonden bij brief van 28 juli 2000 gelet op de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst;
2. subsidiair de huurovereenkomst te ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst voorzover vereist, en
3. [eiser] te veroordelen in de door Bubbels geleden en nog te lijden schade voortvloeiende uit de wanprestatie van [eiser] nader op te maken bij staat.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 januari 2001 de vordering van Bubbels afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Bubbels hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda.
Bij vonnis van 8 januari 2002 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de tussen partijen gesloten huurovereenkomst van 12 januari 2000 ontbonden, [eiser] veroordeeld tot vergoeding van de door Bubbels geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Bubbels is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij brief van 12 januari 2000 heeft [eiser] bevestigd dat per 1 maart 2000 aan Bubbels het bedrijfspand [adres] te [plaats] wordt verhuurd voor een termijn van drie jaren met stilzwijgende verlengingsmogelijkheid, tegen een huurprijs van ƒ 23.250,-- per jaar, op te leveren met een aantal extra voorzieningen. In de brief staat tevens vermeld: "Gestreefde opleveringsdatum 1.3.2000".
(ii) In april 2000 stelde [eiser] aan Bubbels voor drie maanden huur vooruit te betalen teneinde het gehuurde te kunnen afwerken. Bij faxbericht van 1 mei 2000 heeft Bubbels aan [eiser] meegedeeld dat zij een dergelijke investering niet aangaat zolang niet meer duidelijkheid omtrent de zaak wordt verschaft en dat zij hoopt dat een en ander alsnog met spoed kan worden gerealiseerd.
(iii) Bij brief van 28 juli 2000 heeft de gemachtigde van Bubbels aan [eiser] meegedeeld dat Bubbels het pand nog niet in gebruik kon nemen en dat Bubbels een beroep deed op ontbinding van de huurovereenkomst wegens een door [eiser] gepleegde tekortkoming. Bubbels ontvangt - aldus deze brief - graag een bevestiging dat [eiser] akkoord is met de ontbinding zodat zij kan zoeken naar vervangende bedrijfsruimte. Verder hield Bubbels zich de rechten ten aanzien van schade uit wanprestatie voor.
(iv) Tot 21 september 2000 heeft Bubbels geen gebruik kunnen maken van het gehuurde.
3.2 Bubbels heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is ontbonden bij brief van 28 juli 2000, en subsidiair dat de kantonrechter deze overeenkomst zal ontbinden, met veroordeling van [eiser] tot betaling van de door Bubbels geleden en nog te lijden schade. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen maar de rechtbank heeft de overeenkomst ontbonden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de in de overeenkomst opgenomen opleveringsdatum van 1 maart 2000 een streefdatum is en daarom niet als een fatale termijn kan worden beschouwd (rov. 3.5). Op grond daarvan is in beginsel een schriftelijke ingebrekestelling vereist om [eiser] in verzuim te doen zijn en de brief van 28 juli 2000, waarin niet een redelijke termijn is opgenomen voor nakoming, rechtvaardigt niet de conclusie dat zij als een ingebrekestelling in de zin van art. 6:82 lid 1 BW is bedoeld (rov. 3.6). De rechtbank is echter van oordeel dat [eiser] zich in redelijkheid niet op het ontbreken van een ingebrekestelling kan beroepen. De rechtbank heeft dit oordeel (in rov. 3.7) als volgt gemotiveerd:
"Naar [eiser] stelt werd vertraging in de oplevering niet alleen veroorzaakt door de hoge bouwkundige eisen die Bubbels volgens [eiser] aan het pand stelde, maar ook door het feit dat [eiser] met een derde verwikkeld was in een juridische procedure over het pand. Door de daarmee samenhangende financiële gevolgen was [eiser], naar hij stelt, niet in staat te bouwen en gelijktijdig te procederen. Voor zover Bubbels in haar faxbericht van 1 mei 2000 al akkoord is gegaan met deze vertraging, ziet deze toestemming niet op een vertraging voor onbepaalde tijd. Zij stelt immers dat zij hoopt dat "een en ander alsnog met spoed gerealiseerd kan worden". In ieder geval had [eiser] na ontvangst van de brief van Bubbels van 28 juli 2000 moeten begrijpen dat Bubbels geen verder uitstel duldde. Gelet op het in deze brief gedane verzoek van Bubbels aan [eiser] om te bevestigen of hij akkoord gaat met een ontbinding van de huurovereenkomst, had het op de weg van [eiser] gelegen zich uitdrukkelijk jegens Bubbels bereid te verklaren tot oplevering van het pand en ter zake nadere afspraken te maken. Uit de door [eiser] ter zitting gegeven toelichting blijkt dat hij dit niet heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] een en ander op zijn beloop heeft gelaten en zich onvoldoende heeft ingespannen om Bubbels enig inzicht te verschaffen in de termijn waarop het pand kon worden opgeleverd, hetgeen, gezien het feit dat de vertraging met name werd veroorzaakt door een voor zijn rekening en risico komende omstandigheid, wel op zijn weg had gelegen."
3.3 Het middel keert zich tegen rov. 3.7 van het vonnis allereerst met de klacht dat de rechtbank heeft miskend dat wil een tussen partijen krachtens de wet van toepassing zijnde regel onder omstandigheden niet van toepassing zijn, het moet gaan om omstandigheden die maken dat die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze klacht kan evenwel niet tot cassatie leiden omdat de rechtbank dit niet heeft miskend. Immers onder omstandigheden kan (i) een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling onaanvaardbaar zijn of (ii) worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim raakt (HR 4 oktober 2002, nr. C01/057, NJ 2003, 257). De rechtbank heeft klaarblijkelijk met het oog op de omstandigheden van dit geval geoordeeld dat op grond van de redelijkheid en billijkheid Bubbels geen ingebrekestelling meer behoefde uit te brengen.
3.4 De tweede klacht van het middel gaat uit van de veronderstelling dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zich een situatie als bedoeld in art. 6:83, aanhef en onder c, BW zou voordoen. Uit hetgeen hiervóór in 3.3 is overwogen, volgt dat deze veronderstelling onjuist is, zodat ook deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bubbels begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 november 2003.