ECLI:NL:HR:2003:AJ0497
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Geldigheid verklaring van overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs onder de Leerplichtwet 1969
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Rechtbank te Zwolle. De zaak betreft de toepassing van de Leerplichtwet 1969, specifiek artikel 8, tweede lid (oud), dat betrekking heeft op de geldigheid van een verklaring van overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs. De verdachte, die het gezag uitoefende over een jongere, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichting om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling van een school was ingeschreven en deze school geregeld bezocht. De Rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de Officier van Justitie stelde beroep in cassatie in.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank artikel 8, tweede lid (oud), van de Leerplichtwet 1969 verkeerd had uitgelegd. De Hoge Raad stelde vast dat deze bepaling ook van toepassing is op jongeren die ten tijde van de eerdere plaatsing op een school nog niet de leerplichtige leeftijd hadden bereikt. Dit betekent dat de wet niet alleen gericht is op de belangen van leerplichtige jongeren, maar ook op diegenen die nog niet leerplichtig zijn. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een juiste interpretatie van de Leerplichtwet en de verantwoordelijkheden van ouders of verzorgers met betrekking tot de inschrijving van jongeren op scholen. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgeving ook van toepassing is op situaties waarin jongeren nog niet leerplichtig zijn, mits zij eerder op een school zijn geplaatst.