ECLI:NL:HR:2003:AI1657

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00384/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijspraak in strafzaak wegens wederrechtelijke toeëigening van goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van wederrechtelijke toeëigening van een vrachtwagen met lading, die bestond uit computers van Hewlett Packard B.V. De verdachte had de vrachtwagen samen met een medeverdachte weggenomen van een bedrijfsterrein in Haarlem. Het Gerechtshof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening had gehandeld, omdat de medeverdachte toestemming had gegeven voor het wegnemen van de goederen. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft echter cassatie ingesteld tegen deze vrijspraak, met het verzoek om de zaak te vernietigen en terug te verwijzen naar een ander gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door te concluderen dat de toestemming van de medeverdachte uitsloot dat er sprake was van wederrechtelijke toeëigening. De Hoge Raad benadrukte dat het wegnemen van goederen zonder toestemming van de eigenaren, ongeacht de toestemming van de medeverdachte, kan worden gekwalificeerd als wederrechtelijke toeëigening in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep.

Uitspraak

7 oktober 2003
Strafkamer
nr. 00384/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 2002, nummer 23/002864-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 1 augustus 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. en 2. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep - dat zich kennelijk beperkt tot de met betrekking tot hetgeen onder 1 is tenlastegelegd gegeven vrijspraak - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, heeft het cassatieberoep tegengesproken.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Nu het beroep is gericht tegen een vrijspraak moet de Hoge Raad, gezien het eerste lid van art. 430 (oud) Sv, allereerst beoordelen of de Advocaat-Generaal bij het Hof in dat beroep kan worden ontvangen. Daartoe dient te worden onderzocht of de gegeven vrijspraak een andere is dan die bedoeld in deze wetsbepaling. Dit brengt mee dat voor het onderhavige geval eerst de vraag moet worden beantwoord of het Hof, door te overwegen en te beslissen als hierna is weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en van iets anders heeft vrijgesproken dan was tenlastegelegd.
3.2. Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks het tijdvak omvattende 7 maart 2000 en 8 maart 2000 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf een bedrijfsterrein (gelegen aan de Waarderweg) heeft weggenomen een vrachtwagen geladen met een of meerdere computer(s) (ter waarde van ongeveer fl. 1.000.000), in elk geval een of meerdere computer(s) en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hewlett Packard B.V. en/of aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel."
3.3.1. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit en daartoe het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, immers bevonden ten tijde van het wegnemen van de vrachtwagen met oplegger en lading deze goederen zich op rechtmatige wijze in handen van medeverdachte [medeverdachte 1] - hij was eigenaar, lessee, respectievelijk vervoerder. De verdachte heeft voormelde goederen met goedvinden van [medeverdachte 1] weggenomen, zodat medeplegen van wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening niet bewezen kan worden."
3.3.2. In het oordeel van het Hof ligt mede als zijn opvatting besloten dat de toestemming van medeverdachte [medeverdachte 1] als lessee van de oplegger die aan de leasemaatschappij in eigendom toebehoorde en als vervoerder van computers die in eigendom toebehoorden aan Hewlett Packard B.V. uitsluit dat er sprake is van "wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening" van deze goederen in de betekenis die daaraan toekomt in art. 310 Sr.
3.4. Daarmee heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent deze woorden die in de tenlastelegging kennelijk zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 310 Sr. Door zonder de toestemming van de eigenaren de oplegger en de computers weg te nemen, kan sprake zijn van wegnemen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in de zin van art. 310 Sr. Daaraan behoeft niet af te doen dat degene onder wiens toezicht deze berusten heeft toegestemd in dit wegnemen.
3.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Hof de verdachte heeft vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd.
Dit brengt mee dat de Advocaat-Generaal in het beroep kan worden ontvangen.
4. Beoordeling van het middel
Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat het middel gegrond is.
5. Slotsom
Nu het beroep slechts is gericht tegen de vrijspraak van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd, moet ter zake daarvan en de strafoplegging vernietiging volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de vrijspraak van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 oktober 2003.