ECLI:NL:HR:2003:AI0856

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/085HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake pleidooi in hoger beroep en cassatie van een vordering tegen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.F. Baltussen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage. Eiser vorderde erkenning in de functie van Opvangmedewerker B, schaal 6, maar de kantonrechter heeft zijn vordering op 7 juni 2000 toegewezen. COA ging in hoger beroep, waarbij eiser om pleidooi verzocht. Dit verzoek werd op 7 augustus 2001 door de rolrechter afgewezen, met de motivering dat het verzoek niet strookte met de goede procesorde en dat er geen nieuwe gezichtspunten te verwachten waren. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 19 december 2001 het eerdere vonnis vernietigd en de vordering van eiser afgewezen.

Eiser heeft cassatie ingesteld tegen zowel het tussenvonnis als het eindvonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de rolrechter ten onrechte het verzoek om pleidooi heeft afgewezen. De Hoge Raad benadrukt dat partijen in beginsel het recht hebben om hun standpunten bij pleidooi toe te lichten, en dat een verzoek om pleidooi slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden geweigerd. Aangezien COA geen bezwaar heeft gemaakt tegen het pleidooi, heeft de Hoge Raad het middel van eiser gegrond verklaard.

De Hoge Raad heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie is gereserveerd, waarbij de kosten aan de zijde van eiser zijn begroot op € 388,75 aan verschotten en € 500,-- voor salaris, en aan de zijde van COA op nihil. Dit arrest is uitgesproken op 3 oktober 2003.

Uitspraak

3 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/085HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.F. Baltussen,
t e g e n
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 22 juli 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen: COA - gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd voor recht te verklaren dat [eiser] ten onrechte niet is ingedeeld in de door hem voorgestane functie van Opvangmedewerker B, schaal 6.
COA heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 juni 2000 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft COA hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage.
In hoger beroep is namens [eiser] pleidooi verzocht. Bij brief van 19 juli 2001 heeft de raadsvrouwe van [eiser] dit verzoek nader gemotiveerd.
Bij beslissing van 7 augustus 2001 heeft de rolrechter het verzoek om pleidooi afgewezen, een datum voor het wijzen van een vonnis bepaald en voorts bepaald, dat tegen deze uitspraak eerst nadat eindvonnis in deze procedure is gewezen beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Bij eindvonnis van 19 december 2001 heeft de rechtbank het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw beslissende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenvonnis als het eindvonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen het niet verschenen COA is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de advocaat-generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en verwijzing van de zaak.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie is uitsluitend aan de orde de vraag of de rechtbank [eiser] tot pleidooi had moeten toelaten. Namens [eiser] is in hoger beroep om pleidooi verzocht. Bij beslissing van 7 augustus 2001 is dit verzoek afgewezen omdat het pleidooiverzoek naar het oordeel van de rolrechter niet strookte met de goede procesorde. Daartoe heeft de rolrechter overwogen enerzijds dat niet valt te verwachten dat een mondelinge toelichting bij gelegenheid van het pleidooi nieuwe gezichtspunten zal opleveren en anderzijds dat de inleidende dagvaarding dateert van 22 juli 1999.
3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat partijen op grond van het bepaalde in art. 144 (oud) Rv. ook in hoger beroep in beginsel het recht hebben hun standpunten bij pleidooi toe te lichten. Een verzoek om de zaak te mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden geweigerd. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde (zie HR 15 november 2002, nr. C02/052, RvdW 2002, 185). In elk van beide hiervoor bedoelde gevallen zal de rechter zijn redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren (zie HR 5 oktober 2001, nr. C00/248, NJ 2002, 514).
3.3 Nu van de zijde van COA tegen het verzoek van [eiser] om pleidooi in het geheel geen bezwaar is gemaakt en ook hetgeen de rolrechter in zijn beslissing van 7 augustus 2001 heeft overwogen ter zake van dat verzoek niet de conclusie kan dragen dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde, is het middel terecht voorgesteld. Het hof waarnaar de zaak wordt verwezen zal partijen tot pleidooi moeten toelaten.
3.4 Nu COA de bestreden beslissingen van de rolrechter c.q. de rechtbank niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 7 augustus 2001 en 19 december 2001;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 388,75 aan verschotten en € 500,-- voor salaris, en aan de zijde van COA op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 3 oktober 2003.