ECLI:NL:HR:2003:AI0828

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/047HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Nationale-Nederlanden voor schade door enzymenbehandeling na brand in modezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en VOF 't Witte Paerdje. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Nationale-Nederlanden voor schade die is ontstaan door een enzymenbehandeling na een brand in het bedrijfspand van 't Witte Paerdje. De brand, die op 5 augustus 1997 uitbrak in een nabijgelegen winkelpand, leidde tot rookschade in het modebedrijf. Nationale-Nederlanden had een verzekeringsovereenkomst met de eigenaar van 't Witte Paerdje, waarbij schade door rook en brandblussing gedekt was. Na de brand werd een salvage-organisatie ingeschakeld die een enzymenbehandeling uitvoerde om de rooklucht te bestrijden. Deze behandeling werd echter onjuist uitgevoerd, wat leidde tot verdere schade aan de kleding in de winkel.

Nationale-Nederlanden heeft de aansprakelijkheid voor de schade betwist, met de stelling dat de schade door de enzymenbehandeling niet onder de dekking van de verzekering viel. De rechtbank oordeelde dat de vordering van 't Witte Paerdje in beginsel toewijsbaar was en gelastte een deskundigenonderzoek. Het gerechtshof bekrachtigde dit vonnis, maar Nationale-Nederlanden ging in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat Nationale-Nederlanden aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de onjuiste uitvoering van de enzymenbehandeling, op grond van artikel 6:76 BW, dat de aansprakelijkheid van de debiteur voor hulppersonen regelt. De Hoge Raad bevestigde dat de enzymenbehandeling als een maatregel ter beperking van schade moet worden aangemerkt, en dat de kosten en schade die daaruit voortvloeiden voor vergoeding in aanmerking komen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Nationale-Nederlanden en bevestigde de eerdere oordelen, waarbij Nationale-Nederlanden werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

10 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/047HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie, (voorwaardelijk)
incidenteel verweerster,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma VOF 'T WITTE PAERDJE, gevestigd te Goes,
2. [verweerder 2], wonende te [woonplaats],
3. [verweerster 3], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, (voorwaardelijk)
incidenteel eisers,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - hierna tezamen in enkelvoud aangeduid als: 't Witte Paerdje, verweerder sub 2 als: [verweerster 2] - hebben bij exploit van 4 juni 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - en V.K.S. Salvage Nederland B.V., gevestigd te Veghel en kantoorhoudende te Halsteren, verder te noemen: V.K.S., gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Nationale-Nederlanden en V.K.S. hoofdelijk althans subsidiair Nationale-Nederlanden althans meer subsidiair V.K.S. gehouden zijn/is jegens 't Witte Paerdje aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van de in het lichaam van de dagvaarding beschreven gebeurtenissen te erkennen en die schade aan 't Witte Paerdje te vergoeden en voorts Nationale-Nederlanden en V.K.S. althans subsidiair althans meer subsidiair V.K.S. hoofdelijk te veroordelen des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan 't Witte Paerdje te betalen een bedrag van ƒ 490.040,--, alsmede althans voor zover het V.K.S. betreft, deze te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 1997, subsidiair vanaf 6 augustus 1997, meer subsidiair vanaf 1 december 1997, nog meer subsidiair vanaf 23 januari 1998 en tenslotte meest subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van Nationale-Nederlanden en V.K.S. in de buitengerechtelijke kosten ten belope van ƒ 28.625,--, excl. BTW, enerzijds en de kosten van het geding anderzijds.
Nationale-Nederlanden en V.K.S. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 maart 2000 een deskundigenonderzoek gelast, voorlopig een aantal vragen geformuleerd, een technisch deskundige benoemd, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft alleen Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 1 november 2001 heeft het hof het vonnis waarvan beroep met verbetering van gronden bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nationale-Nederlanden beroep in cassatie ingesteld. 't Witte Paerdje heeft (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het (voorwaardelijk) incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor 't Witte Paerdje mede door mr. A.G. Castermans, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot:
- zowel in het principale als in het incidentele beroep tot vernietiging van het bestreden arrest;
- bekrachtiging van het tussenvonnis van de rechtbank, en
- veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van het principale en het incidentele beroep.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) 't Witte Paerdje exploiteert een exclusieve damesmodezaak, gevestigd in het bedrijfspand gelegen aan De Witte Paardstraat 3 te Goes.
(ii) Op 28 oktober 1994 heeft [verweerster 2] als verzekeringnemer via zijn verzekeringsadviseur [betrokkene 1] een verzekeringsovereenkomst gesloten met Nationale-Nederlanden onder polisnr. [001]. Onder de dekking van deze polis valt zaakschade aan in genoemd bedrijfspand aanwezige inventaris en goederen alsmede bedrijfsschade, veroorzaakt door brand en brandblussing.
(iii) Op dinsdagavond 5 augustus 1997 is er in een nabijgelegen winkelpand brand uitgebroken, als gevolg waarvan rook in het bedrijfspand van 't Witte Paerdje is binnengedrongen.
(iv) Door de brandweer is, nog tijdens de bluswerkzaamheden, een salvage-organisatie ingeschakeld. De fungerend coördinator van die organisatie, [betrokkene 2], heeft nog die dag het pand geïnspecteerd. In opdracht van [betrokkene 2] zijn diezelfde avond geurpotten geplaatst.
(v) Op 6 augustus 1997 hebben twee schade-experts van Nationale-Nederlanden, [betrokkene 3] en [betrokkene 4], het bedrijfspand bezocht en heeft V.K.S. Salvage Nederland B.V. (hierna: V.K.S.) een enzymenbehandeling uitgevoerd teneinde de rooklucht in het bedrijfspand te bestrijden. V.K.S. heeft bij de verneveling van de enzymen een hogere dosering toegepast dan de productinformatie voorschrijft.
(vi) Op 12 augustus 1997 is het bedrijfspand bezocht door de verzekeringsadviseur [betrokkene 1], de schade-experts van Nationale-Nederlanden [betrokkene 5] en [betrokkene 6], de contra-expert van taxatie- en expertise Bureau [A] [betrokkene 7], en [betrokkene 8] van Centrilab B.V., een onafhankelijk adviesbureau en laboratorium voor chemie/technologie.
(vii) In opdracht van 't Witte Paerdje heeft Centrilab die dag een onderzoek ingesteld naar mogelijk opgetreden geurschade aan mode-artikelen ten gevolge van de brand en eventuele schade of kwaliteitsbeïnvloeding van de kleding door de uitgevoerde ontgeuringsbehandeling met behulp van een verstoven enzympreparaat.
(viii) Uit het door Centrilab op 19 augustus 1997 opgestelde rapport blijkt dat er geurschade is waargenomen aan kledingstukken vervaardigd van gebreide wol en van zogenaamde structuurstoffen. Met betrekking tot kledingstukken vervaardigd van leer is een verandering van oppervlaktestructuur waargenomen, veroorzaakt door residuen van het enzympreparaat. Deze residuen zijn eveneens waargenomen op de wanden van de benedenverdieping en op gladde oppervlakten zoals klerenhangers en metalen rekken. Aangenomen wordt derhalve dat ook residuen aanwezig zijn op textiele materialen.
(ix) In opdracht van 't Witte Paerdje heeft Centrilab vervolgens een nader onderzoek ingesteld met betrekking tot de werking van het gebruikte enzympreparaat NaturCare. Met betrekking tot residuen op de kleding is Centrilab volgens haar rapport van 17 september 1997 van oordeel dat in grotere hoeveelheden verneveld product in de vezelstructuur van de stoffen dringt en na indrogen niet gemakkelijk langs droge weg -door uitkloppen, borstelen of iets dergelijks- te verwijderen is. Reiniging is volgens Centrilab langs natte weg uiteraard wel mogelijk doch vormt in dezen geen optie.
(x) Ook in een in opdracht van Nationale-Nederlanden vervaardigd rapport van TNO d.d. 3 november 1997 worden problemen met restanten van enzymen gesignaleerd.
(xi) Aanvankelijk is 't Witte Paerdje doorgegaan met de verkoop van de kleding. Op 14 oktober 1997 is de resterende voorraad afgevoerd.
(xii) De schade-experts hebben over de omvang van de schade geen overeenstemming kunnen bereiken.
3.2.1 't Witte Paerdje heeft Nationale-Nederlanden aangesproken tot vergoeding van de door haar gestelde schade, in de eerste plaats op grond van nakoming van de verzekeringsovereenkomst aangezien de kleding door de, door de polis gedekte, oorzaak rook-geurschade reeds volledig beschadigd was, en/of de enzymenbehandeling als een bereddingsmaatregel heeft te gelden - en in de tweede plaats op grond van wanprestatie bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst, aangezien Nationale-Nederlanden een hulppersoon heeft ingeschakeld (V.K.S.) die de enzymenbehandeling onjuist heeft uitgevoerd (art. 6:76 BW).
Nationale-Nederlanden heeft zich verweerd met de stelling, dat rookschade (nog) niet is komen vast te staan, dat schade door enzymenbehandeling niet door de polis is gedekt, en dat deze laatste schade evenmin is komen vast te staan.
De rechtbank heeft de vordering kennelijk in beginsel op de eerste grondslag toewijsbaar geacht en heeft een deskundigenonderzoek gelast of 't Witte Paerdje daadwerkelijk schade heeft geleden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd met verbetering van gronden.
3.2.2 Het hof heeft daartoe, samengevat weergegeven en voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
(1) (rov. 4.4) Uit een aantal, door het hof in rov. 4.4 opgesomde, omstandigheden blijkt dat het meer dan waarschijnlijk is dat in eerste instantie rook- en/of geurschade aan de kleding is opgetreden en dat de mogelijkheid daarvan in ieder geval niet nu reeds buiten beschouwing kan worden gelaten. Voorzover aan de kleding rookschade is opgetreden, wordt vergoeding ervan terecht rechtstreeks op grond van de polis gevorderd. In welke omvang er van dergelijke schade sprake is, zal nog nader aan de hand van het terecht door de rechtbank bevolen deskundigenbericht moeten worden vastgesteld.
(2) (rov. 4.5) V.K.S. heeft de enzymenbehandeling onjuist uitgevoerd doordat een veel te grote hoeveelheid NaturCare is gebruikt. Voorlopig is voorts voldoende aannemelijk geworden dat daardoor althans enige schade is ontstaan, in elk geval voldoende om deze - zo er een grond tot schadevergoeding aanwezig is - nader door deskundigen te laten onderzoeken.
(3) (rov. 4.5) Schade als gevolg van de onjuist uitgevoerde enzymbehandeling is niet rechtstreeks op grond van de polis gedekt. Deze schade is evenmin te kwalificeren als gevolgschade aangezien het hier geen schade betreft die is ontstaan als gevolg van de schade door een gedekt evenement, nu het optreden van V.K.S. het gevolg is van het feit dat dit bedrijf daartoe is ingeschakeld, en niet het rechtstreekse gevolg van het optreden van rookschade. De schade is ook niet aan te merken als bereddingskosten. Daaronder zouden de kosten van het laten uitvoeren van de behandeling door V.K.S. kunnen vallen (maar die zijn rechtstreeks gedragen door Nationale-Nederlanden), maar niet de schade die het gevolg is van een verkeerde uitvoering.
(4) (rov. 4.6) 't Witte Paerdje heeft als tweede grondslag aangevoerd dat Nationale-Nederlanden aansprakelijk is voor de gedragingen van V.K.S. nu Nationale-Nederlanden bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst gebruik heeft gemaakt van de hulp van V.K.S.
Dat V.K.S. toerekenbaar is tekortgeschoten, staat in deze procedure vast.
Het criterium voor een hulppersoon als bedoeld in art. 6:76 BW is niet of iemand van de schuldenaar opdracht heeft gekregen; hulppersoon is ieder die bij de uitvoering van de verbintenis door de schuldenaar wordt ingeschakeld.
Nationale-Nederlanden heeft niet weersproken, dat 't Witte Paerdje nog nooit van een enzymenbehandeling had gehoord zodat de mogelijkheid hiervan en de naam van het bedrijf V.K.S. door (de experts van) Nationale-Nederlanden moeten zijn geopperd, zoals 't Witte Paerdje stelt en Nationale-Nederlanden in feite heeft erkend. Nationale-Nederlanden heeft de kosten van deze behandeling betaald. Daargelaten of Nationale-Nederlanden (ontoelaatbare) druk op 't Witte Paerdje heeft uitgeoefend om de enzymenbehandeling te laten uitvoeren, staat wel als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat Nationale-Nederlanden deze behandeling vanaf het begin als een goede oplossing gepropageerd heeft en deze tegenover 't Witte Paerdje in verband heeft gebracht met haar aanspraak op uitkering, terwijl 't Witte Paerdje ([verweerster 2]) van aarzelingen over het nut en het risico van de behandeling blijk heeft gegeven en V.K.S. schoorvoetend tot het uitvoeren van de behandeling in staat heeft gesteld. Bij brief van 15 oktober 1997 heeft V.K.S. aan [betrokkene 7] laten weten dat door de experts van Nationale-Nederlanden aan haar is verzocht om een ontgeuringsbehandeling door middel van enzymen uit te voeren.
Onder deze omstandigheden moet V.K.S. worden aangemerkt als een bedrijf dat door Nationale-Nederlanden is ingeschakeld bij de uitvoering door Nationale-Nederlanden van de verzekeringsovereenkomst met 't Witte Paerdje, zodat V.K.S. als hulppersoon van Nationale-Nederlanden is opgetreden en Nationale-Nederlanden voor haar gedragingen op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is.
Daarbij is niet van doorslaggevende betekenis - dat is ook niet komen vast te staan - wie uiteindelijk de opdracht aan V.K.S. heeft gegeven of ondertekend; nu van tevoren vaststond dat Nationale-Nederlanden de kosten van de behandeling zou betalen ligt het, mede gelet op de haast waarmee de behandeling moest worden uitgevoerd, voor de hand dat V.K.S. zich er op dat moment niet om bekommerd heeft of en door wie een opdrachtformulier werd ondertekend.
Dit een en ander brengt mee dat Nationale-Nederlanden voor de schade door de enzymenbehandeling aansprakelijk is op grond van art. 6:76 BW.
(5) (rov. 4.7) Dit brengt mee dat ondanks het feit dat de grieven ten dele slagen, de rechtbank niettemin terecht heeft geoordeeld dat Nationale-Nederlanden de schade door rook en/of geur en die door de enzymenbehandeling aan 't Witte Paerdje dient te vergoeden zodat het tussenvonnis met verbetering van gronden zal worden bekrachtigd. De rechtbank heeft eveneens terecht een deskundigenonderzoek gelast met betrekking tot de vraag of 't Witte Paerdje daadwerkelijk schade heeft geleden. Het hof geeft de rechtbank in overweging om daar waar in de voorgestelde vragen gesproken wordt over "enzymenbehandeling", dit te vervangen door "rook of rookgeur of enzymenbehandeling".
3.3 Het principale beroep is gericht tegen de hiervóór in 3.2.2 onder (4) weergegeven oordelen van het hof, het incidentele beroep tegen de oordelen, aldaar weergegeven onder (3).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het hof dat Nationale-Nederlanden voor de door de enzymenbehandeling veroorzaakte schade aansprakelijk is op grond van art. 6:76 BW. Deze bepaling houdt in dat de debiteur op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is voor gedragingen van personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de verbintenis gebruik maakt. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 14 juni 2002, nr. C00/290, NJ 2002, 495, moet de kring van personen waarop deze bepaling betrekking heeft, niet ruim worden getrokken en bestaat - overeenkomstig de tekst - alleen aansprakelijkheid op grond van deze bepaling voor personen van wie de hulp wordt gebruikt bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan de aansprakelijkheid in het geding is.
Het hof heeft niet vastgesteld - en de gedingstukken bevatten ook geen stellingen die zo'n vaststelling zouden kunnen rechtvaardigen - dat op Nationale-Nederlanden een verbintenis jegens 't Witte Paerdje rustte die haar tot het (doen) uitvoeren van een enzymenbehandeling verplichtte. Het door het hof aangenomen, meer indirecte verband met de uitvoering door Nationale-Nederlanden van haar verbintenissen onder de verzekeringsovereenkomst is onvoldoende. De hierop gerichte rechtsklacht van het middel is derhalve gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Dit middel strekt in de eerste plaats ten betoge dat het hof met zijn hiervóór in 3.2.2 onder (3) weergegeven oordeel, dat de schade als gevolg van een verkeerde uitvoering niet is aan te merken als bereddingskosten, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van art. 283 K.
5.2 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Het hof heeft de vraag of de schade als gevolg van de verkeerd uitgevoerde enzymenbehandeling is aan te merken als bereddingskosten, kennelijk beantwoord aan de hand van de desbetreffende wettelijke bepaling (art. 283 K.) en is kennelijk met partijen ervan uitgegaan dat de betrokken verzekeringsovereenkomst geen van art. 283 K. afwijkende bepaling bevat.
Naar de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 1975, NJ 1975, 509, heeft overwogen, is de strekking van art. 283 K. enerzijds - met de bepaling van lid 1 - te voorkomen dat de verzekerde in geval van een evenement tegen de gevolgen waarvan hij verzekerd is, vertrouwend op het bestaan van de verzekering de maatregelen tot beperking of voorkoming van die gevolgen achterwege laat, welke hij bij normale zorgvuldigheid zonder die verzekering zou hebben genomen, en anderzijds - met de bepaling van lid 2 - aan de verzekerde de garantie te geven dat de kosten van zulke maatregelen, mits redelijkerwijze verantwoord, ten laste van de verzekeraar komen, ook al zouden de maatregelen uiteindelijk blijken vergeefs te zijn geweest, en ook al zouden de kosten ervan tezamen met het bedrag van de geleden schade het beloop van de verzekerde som te boven gaan.
In zijn arrest van 3 april 1914, NJ 1914, 663, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder het begrip "onkosten" in art. 283 lid 2 alleen met geld te betalen uitgaven vallen en niet tevens op geld waardeerbare opofferingen. Deze uitleg is niet in overeenstemming met de huidige rechtsopvattingen, zoals tot uitdrukking komend in de rechtsliteratuur en art. 7.17.2.18 Ontw. BW, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.15-4.18. Zij past ook niet in het stelsel van de wet, waarbij in het bijzonder te wijzen valt op het bepaalde in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder a, BW.
5.3 De door het hof vastgestelde omstandigheden (zie hiervóór, 3.1 onder (v) en 3.2.2 onder (4)) houden in dat de enzymenbehandeling daags na de brand heeft plaatsgevonden op instigatie van Nationale-Nederlanden als een in verband met de aanspraak op uitkering onder de polis met spoed te nemen maatregel ter bestrijding van de rooklucht in het bedrijfspand van 't Witte Paerdje.
Deze, in cassatie niet bestreden, vaststellingen laten geen andere uitleg toe dan dat de enzymenbehandeling is aan te merken als een maatregel zoals bedoeld in art. 283, en dat niet slechts de door V.K.S. in rekening gebrachte (en door Nationale-Nederlanden betaalde) kosten maar ook de door de verkeerde uitvoering van de behandeling veroorzaakte schade op de voet van art. 283 lid 2 voor vergoeding in aanmerking komen. De hierop gerichte klachten van het middel zijn derhalve gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
6. Verdere behandeling
Alhoewel zowel het middel in het principale beroep als het middel in het incidentele beroep derhalve gegrond zijn, kunnen zij wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hiervóór in 5.3 overwogene brengt immers mee dat stand houdt de overweging van het hof dat
"de rechtbank niettemin terecht heeft geoordeeld dat NN de schade door rook en/of geur en die door de enzymenbehandeling aan de VOF dient te vergoeden zodat het tussenvonnis met verbetering van gronden zal worden bekrachtigd.",
evenals hetgeen het hof verder heeft overwogen in rov. 4.7, te weten:
"De rechtbank heeft eveneens terecht een deskundigenonderzoek gelast of de VOF daadwerkelijk schade heeft geleden. Het hof geeft de rechtbank in overweging om daar waar in de voorgestelde vragen gesproken wordt over "enzymenbehandeling", dit te vervangen door "rook of rookgeur of enzymenbehandeling".
Voor het overige is het thans niet aan het hof om de vraagstelling aan de deskundigen te beoordelen; partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zich over de voorstellen van de rechtbank uit te laten."
Er is derhalve geen grond om de bekrachtiging door het hof van het vonnis van de rechtbank van 7 maart 2000 te vernietigen.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van 't Witte Paerdje begroot op € 4.607,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt 't Witte Paerdje in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 10 oktober 2003.