ECLI:NL:HR:2003:AI0827

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/025HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof inzake ontbinding koopovereenkomst en verzuim

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eisers tot cassatie, [Eiser 1] en [Eiseres 2], tegen verweerders in cassatie, waaronder [Verweerster 1] en [Verweerder 2]. De zaak betreft een geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst van een woonhuis, waarbij eisers de overeenkomst hebben ontbonden op basis van ernstige gebreken aan het pand. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van verweerders in conventie toegewezen en die van eisers in reconventie afgewezen. Het Gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar eisers hebben cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat eisers niet bevoegd waren de overeenkomst te ontbinden, omdat zij verweerders niet in gebreke hadden gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim van verweerders zonder ingebrekestelling kan intreden, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een overeenkomst kan worden ontbonden en de rol van ingebrekestelling in het verzuim. De Hoge Raad heeft verweerders in cassatie veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

12 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/025HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1], en
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
e n
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerster 3],
4. [Verweerster 4],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 3 september 1997 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 16.800,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, aan [eiser] c.s. te voldoen een bedrag van DM 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 1998 tot de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben in reconventie de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 27 januari 2000 in conventie de vordering toegewezen en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen dit in conventie en in reconventie tussen partijen gewezen vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven hebben zij hun eis voorwaardelijk gewijzigd en vermeerderd met een bedrag van ƒ 2.380,-- ter zake van reeds betaalde rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans een zodanige dag als het Hof zal vermenen te behoren.
Bij arrest van 2 oktober 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en het door [eiser] c.s. in appèl meergevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerster sub 1 in cassatie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen de overige niet verschenen verweerders in cassatie is verstek verleend.
De zaak is voor de verschenen partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] c.s., die eigenaar waren van een woonhuis te [plaats], hebben de woning ter verkoop aangeboden in een door "Immo-Trend, der Immobiliënpartner" in de Duitse taal geplaatste advertentie. Immo-Trend, gevestigd te Aken, was eigendom van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
(ii) Op 11 mei 1996 hebben [eiser] c.s. in aanwezigheid van [betrokkene 1] het woonhuis bezichtigd. Dezelfde dag is een in de Duitse taal gestelde koopovereenkomst ondertekend, onder meer inhoudende dat [eiser] c.s. het woonhuis hebben gekocht voor een prijs van DM 144.500,--. De overeenkomst bevat in art. 10 de volgende bepaling: "Bei Rücktritt von diesem privatschriftlichen und nach niederländischem Recht bindenden Kaufvertrag, oder Nichteinhaltung der Vereinbarungen, ist von der dies verschuldigten Partei eine Vertragsstrafe in Höhe von 15.000,00 DM an den Vertragspartner zu zahlen (...)".
(iii) Op 16, 18 en 20 mei 1996 hebben [eiser] c.s. het woonhuis opnieuw bezichtigd. Op 20 mei 1996 waren zij daarbij vergezeld van de taxateur [betrokkene 3]. Van de zijde van [verweerder] c.s. was op 18 en 20 mei 1996 [betrokkene 2] aanwezig.
(iv) Overeengekomen was dat de eigendomsoverdracht zou plaatsvinden op 17 juli 1996. Op verzoek van [eiser] c.s. heeft de feitelijke levering reeds plaatsgevonden op 29 mei 1996 door overdracht van de sleutels en ondertekening van een sleutelverklaring. [Eiser] c.s. zijn hierna meteen aangevangen met sloop- en verbouwingswerkzaamheden.
(v) Op 3 juni 1996 heeft [betrokkene 3] in de woning een onderzoek verricht naar gebreken en op 19 juni 1996 is in opdracht van (de advocaat van) [eiser] c.s. door [betrokkene 4] een onderzoek gedaan in het pand.
(vi) Bij brief van 28 juni 1996 hebben [eiser] c.s. de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op de grond dat het woonhuis een aantal ernstige gebreken had.
3.2 [Verweerder] c.s. hebben [eiser] c.s. gedagvaard voor de Rechtbank en - in conventie - de veroordeling van [eiser] c.s. gevorderd tot betaling van, kort gezegd, de contractuele boete wegens "Rücktritt" door [eiser] c.s. In reconventie vorderden [eiser] c.s. de veroordeling van [verweerder] c.s. tot betaling van de contractuele boete wegens "Nichteinhaltung der Vereinbarungen". De Rechtbank heeft de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Het Hof overwoog daartoe in rov. 4.5 onder meer als volgt:
"[verweerder] c.s. hebben zich bij memorie van antwoord, in samenhang met hun beroep op art. 7:23 B.W., erop beroepen dat [eiser] c.s. hen niet binnen redelijke termijn hebben geïnformeerd over de door hen geconstateerde gebreken, dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om de zaak in ogenschouw te nemen en dat zij ook niet zijn gesommeerd om over te gaan tot herstel van de gebreken,noch tot nakoming van de overeenkomst. Een en ander komt neer op het verweer dat zij niet in gebreke zijn gesteld, voordat [eiser] c.s. tot ontbinding overgingen en dus ook niet in verzuim waren. Nu niet door [eiser] c.s. is gesteld dat nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk was, is de conclusie dat [eiser] c.s. ten onrechte de overeenkomst hebben ontbonden."
3.3.1 Onderdeel 1, dat is gericht tegen deze overweging van het Hof, klaagt dat het Hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, is voorbijgegaan aan het betoog van [eiser] c.s. dat het verzuim van [verweerder] c.s. zonder ingebrekestelling is ingetreden. Het onderdeel voert aan dat [eiser] c.s. in hoger beroep hebben gesteld dat zij uit de mededelingen van [betrokkene 2] en/of [verweerder] c.s. alsook uit de (verdere) houding van [verweerder] c.s. hebben mogen afleiden dat [verweerder] c.s. niet bereid waren alsnog deugdelijk na te komen. De klacht is gegrond.
3.3.2 Ingevolge art. 6:265 lid 1 BW geeft, voor zover hier van belang, iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Daarbij geldt ingevolge art. 6:265 lid 2 BW dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat, wanneer de schuldenaar in verzuim is. Het verzuim treedt krachtens art. 6:82 BW in beginsel eerst in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld op de wijze zoals in dat artikel omschreven.
Art. 6:83 BW noemt een drietal gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt; het artikel vermeldt onder c het geval dat de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van zijn verbintenis zal tekortschieten. Opmerking verdient dat art. 6:83 BW geen limitatieve opsomming behelst van de gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dat ook de redelijkheid en billijkheid hierbij een rol kunnen spelen (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 296; HR 6 oktober 2000, nr. C98/384, NJ 2000, 691).
In het licht van het voorgaande heeft het Hof door in de hiervoor onder 3.2 weergegeven overweging te oordelen dat [eiser] c.s. niet bevoegd waren de overeenkomst te ontbinden omdat zij [verweerder] c.s. niet eerst in gebreke hebben gesteld, hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Van een onjuiste rechtsopvatting is sprake, indien het oordeel berust op de gedachte dat voor het intreden van verzuim steeds een ingebrekestelling is vereist. Indien het Hof tot zijn oordeel is gekomen doordat het geen aandacht heeft besteed aan het hiervoor onder 3.3.1 weergegeven betoog van [eiser] c.s., heeft het Hof zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de onderdelen 2 tot en met 4 geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 oktober 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 465,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 12 september 2003.