ECLI:NL:HR:2003:AI0806

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van leden van de Hoge Raad in belastingcassatie

Op 8 augustus 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden, Derde Kamer, uitspraak gedaan op het verzoekschrift van X te Z tot wraking van alle leden van de Hoge Raad in een aanhangig geding in cassatie (nr. 38 623). Verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juli 2002, betreffende een beschikking van de Directeur van de Gemeentebelastingen Amsterdam op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Na de indiening van het verzoekschrift heeft de Directeur een verweerschrift ingediend, waarna verzoekster een conclusie van repliek heeft ingediend. Op 9 mei 2003 heeft de gemachtigde van verzoekster verzocht om de zaak mondeling ter terechtzitting toe te lichten. De Griffier heeft echter gewezen op artikel 29c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat bepaalt dat een zaak in cassatie uitsluitend door een advocaat mondeling kan worden toegelicht. Dit leidde tot een wrakingsverzoek van verzoekster, die stelde dat deze bepaling in strijd was met artikel 6 EVRM.

Het wrakingsverzoek is op 9 juli 2003 ter openbare zitting behandeld. De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek voor zover dit gericht was tegen leden van de Hoge Raad die niet met de behandeling van het cassatieberoep waren belast, en tot afwijzing van het verzoek voor het overige. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een wrakingsverzoek slechts betrekking kan hebben op de rechters die de zaak behandelen. Dit betekent dat het verzoek, voor zover het betrekking heeft op leden van de Hoge Raad die niet met de behandeling van het cassatieberoep zijn belast, niet-ontvankelijk is. Voor de leden die wel belast zijn met de behandeling, is het verzoek afgewezen, omdat de gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te trekken.

De Hoge Raad heeft het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard voor de leden die niet betrokken waren bij de behandeling van het cassatieberoep en het verzoek voor de overige leden afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003 door de vice-president E. Korthals Altes, met de raadsheren L. Monné en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 38.623
8 augustus 2003
JMH
Beslissing
gegeven op het verzoekschrift van X te Z strekkende tot wraking van alle leden van de Hoge Raad, ingediend in het door haar aanhangig gemaakte geding in cassatie (nr. 38 623).
1. De procedure
Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juli 2002, nr. 01/02115, betreffende een door de Directeur van de Gemeentebelastingen Amsterdam (hierna: de Directeur) gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
De Directeur heeft een verweerschrift ingediend, waarna verzoekster een conclusie van repliek heeft ingediend.
Bij een tot de Hoge Raad gerichte brief van 9 mei 2003 heeft de gemachtigde van verzoekster verzocht de zaak mondeling ter terechtzitting te mogen toelichten. Nadat de Griffier erop had gewezen dat ingevolge artikel 29c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) een zaak in cassatie uitsluitend door een advocaat mondeling kan worden toegelicht en de Hoge Raad de gemachtigde - die niet advocaat was - derhalve niet in de gelegenheid kon stellen een mondelinge toelichting te geven, heeft de gemachtigde bij brief van 17 mei 2003 medegedeeld dat een en ander in strijd is met artikel 6 EVRM en dat verzoekster derhalve alle leden van de Hoge Raad wenst te wraken.
Ter zitting van de Hoge Raad van 9 juli 2003 is dit wrakingsverzoek overeenkomstig artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter openbare zitting behandeld; in de oproep voor deze zitting is verzoekster medegedeeld welke raadsheren het cassatieberoep en welke raadsheren het wrakingsverzoek zullen behandelen. Namens verzoekster heeft haar gemachtigde het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 10 juli 2003 geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van het verzoek, voorzover het is gericht tegen de leden van de Hoge Raad die niet met de behandeling van het cassatieberoep zijn belast, en tot afwijzing van het verzoek voor het overige.
De gemachtigde van verzoekster heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
Uit voornoemd artikel 8:15 blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechters kan betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen. Dit brengt mede dat het wrakingsverzoek, voorzover het betrekking heeft op leden van de Hoge Raad die niet met de behandeling van het cassatieberoep zijn belast, niet-ontvankelijk is.
Voorzover het wrakingsverzoek betrekking heeft op raadsheren die met de behandeling van het beroep in cassatie zijn belast, dient het te worden afgewezen. Blijkens artikel 8:15 van de Awb kan een rechter slechts worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Tot zodanige feiten en omstandigheden kan niet worden gerekend de omstandigheid dat - naar verzoekster stelt - artikel 29c van de AWR, voorzover daarin is bepaald dat alleen advocaten de zaak mondeling kunnen toelichten, in strijd is met artikel 6 EVRM.
Uit de namens verzoekster ter zitting gegeven toelichting leidt de Hoge Raad af dat zij niet bedoeld heeft enige andere grond aan haar wrakingsverzoek ten grondslag te leggen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk, voorzover het betrekking heeft op de leden van de Hoge Raad die niet zijn belast met de behandeling van het cassatieberoep van verzoekster, en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.C. van Oven als raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003.