ECLI:NL:HR:2003:AI0364

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/027HR en R03/028HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de niet-ontvankelijkheid van verzoekers in hoger beroep en de kosten van publicaties in de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van verzoekers [verzoeker 1] en [verzoekster 2] tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem van 8 januari 2003, waarin de definitieve schuldsaneringsregeling werd voortgezet. De rechtbank had bepaald dat de schuldenaren niet tekortgeschoten waren in hun verplichtingen en het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.611,21, met bijkomende kosten van € 132,60. Tevens werd bepaald dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van [verzoeker 1] zouden komen. Verzoekers gingen in hoger beroep tegen dit vonnis, maar werden door het gerechtshof te Arnhem op 17 februari 2003 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Dit leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat het beroep van verzoekers tegen de beslissing van de rechter-commissaris te laat was ingesteld. Echter, de Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof voor zover het betrekking had op de kosten van de publicaties, omdat tegen deze beslissing wel hoger beroep openstond. De Hoge Raad concludeerde dat de kosten van de publicaties boedelschulden zijn en dat, indien deze kosten niet uit de boedel kunnen worden voldaan, zij ten laste van de Staat komen. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de beslissing van de rechtbank dat de publicatiekosten ten laste van [verzoeker 1] zouden komen, vernietigd.

Dit arrest benadrukt de juridische nuances rondom de schuldsaneringsregeling en de ontvankelijkheid van hoger beroep in faillissementszaken. Het biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van schuldenaren en de rol van de rechter-commissaris in het proces.

Uitspraak

26 september 2003
Eerste Kamer
Rek.nrs. R03/027HR en R03/028HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaken van:
1. [Verzoeker 1], EN
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnissen van de rechtbank te Arnhem van 29 november 1999 is ten aanzien van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker 1] en [verzoekster 2] - de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 2003 bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregelingen wordt voortgezet, de looptijd daarvan vastgesteld op de periode tot het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, verklaard dat de schuldenaren in de nakoming uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet zijn tekortgeschoten, het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.611,21 inclusief omzetbelasting en de kosten op € 132,60, en bepaald dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht.
Tegen dit vonnis hebben [verzoeker 1] en [verzoekster 2] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 17 februari 2003 heeft het hof [verzoeker 1] en [verzoekster 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen voormeld vonnis en de beslissing betreffende het salaris van de bewindvoerder en de kosten die de rechter-commissaris ter verificatievergadering van 17 december 1992 zou hebben genomen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. De gedingen in cassatie
Zowel tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover daarin is beslist omtrent het salaris van de bewindvoerder en de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties, als tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker 1] en [verzoekster 2] beroep in cassatie ingesteld. De cassatierekesten, onderscheidenlijk genummerd R03/027 en R03/028, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de advocaat-generaal L.A.D. Keus
strekt in de zaak R03/027 tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers tot cassatie. In de zaak R03/028 strekt de conclusie tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover dit [verzoeker 1] betreft en voor zover daarbij is bekrachtigd dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ad € 731,50 ten laste van [verzoeker 1] worden gebracht, tot afdoening door de Hoge Raad zoals in deze conclusie onder 2.13 voorgesteld en tot verwerping voor het overige.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnissen van 29 november 1999 heeft de rechtbank ten aanzien van [verzoeker 1] en diens echtgenote [verzoekster 2] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
(ii) Op 17 december 2002 heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een verificatievergadering plaatsgevonden.
(iii) Door de waarnemend rechter-commissaris is op 7 januari 2003 een verslag en advies uitgebracht. Dit houdt onder meer in dat gebleken was, dat de schuldenaren het salaris van de bewindvoerder niet hadden afgedragen, maar dat ervan kon worden uitgegaan dat dit salaris tijdig zou worden betaald.
(iv) Bij vonnis van 8 januari 2003 heeft de rechtbank, na te hebben uitgesproken dat niet is gebleken dat de schuldenaren in hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten, het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.611,21 inclusief omzetbelasting en de kosten op € 132,60. Zij heeft voorts bepaald dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten bedrage van € 731,50 ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht.
(v) Bij verzoekschrift van 16 januari 2003 zijn [verzoeker 1] en [verzoekster 2] in hoger beroep gekomen van dit vonnis, "voor zover daarin is bepaald dat het salaris van de bewindvoerder van € 1.611,21 en de kosten € 132,60 alsmede de kosten van de publicaties ad € 731,50 ten laste van de heer [verzoeker 1] zullen worden gebracht." Op grond van de namens [verzoeker 1] en [verzoekster 2] gegeven mondelinge toelichting heeft het hof dit beroep voorzover het de eerste twee bedragen betreft opgevat als een beroep tegen een beslissing die de rechter-commissaris ter verificatievergadering van 17 december 2002 zou hebben genomen en voor het overige als een beroep tegen de in het vonnis van 8 januari 2003 gegeven beslissing dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht.
4. Beoordeling van het middel in de zaak R 03/028
4.1 Het hof heeft [verzoeker 1] en [verzoekster 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, zowel voor zover het zich richtte tegen het vonnis van 8 januari 2003 als voor zover het zich richtte tegen de beslissing die de rechter-commissaris ter verificatievergadering van 17 december 2002 zou hebben genomen. Naar het oordeel van het hof was het beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris te laat ingesteld. Bovendien, aldus het hof, staat tegen een beschikking omtrent het salaris van de bewindvoerder en diens kosten geen hoger beroep open. Wat het beroep tegen het vonnis van 8 januari 2003 betreft, berust het oordeel van het hof ten aanzien van [verzoekster 2] daarop dat het bestreden gedeelte van dit vonnis haar niet raakt en ten aanzien van [verzoeker 1] op de opvatting dat ingevolge art. 321 in verbinding met art. 85 F. tegen een beslissing omtrent het betalen van de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties geen beroep openstaat, ook niet als die beslissing is opgenomen in een beëindigingsvonnis als bedoeld in art. 354 F.
4.2 De in de onderdelen 1 en 2 van het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.3.1 Onderdeel 3 klaagt over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat het hoger beroep van [verzoeker 1], voor zover dit het vonnis van 8 januari 2003 betreft, slechts is gericht tegen de bepaling door de rechtbank dat [verzoeker 1] de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties moet dragen. Naar het onderdeel betoogt, laat het verzoekschrift in hoger beroep geen andere conclusie toe dan dat daarmee wordt opgekomen tegen de in het vonnis van 8 januari 2003 vervatte beslissing omtrent het salaris van de bewindvoerder en omtrent de kosten van publicaties, hetgeen uitmondt in het verzoek het beroep gegrond te verklaren en alsnog te bepalen dat het salaris van de bewindvoerder (en diens kosten) alsmede de kosten van publicaties worden betaald van het saldo van de boedelrekening.
4.3.2 Onderdeel 3 faalt. In dit verband zijn de volgende feiten van belang: a) het vonnis van 8 januari 2003 bevat omtrent het salaris van de bewindvoerder niets anders dan de beslissing luidende: "Stelt het salaris van de bewindvoerder vast op € 1.611,21 inclusief omzetbelasting en de kosten op € 132,60."; b) het beroepschrift, waarin desondanks ervan wordt uitgegaan dat in dit vonnis is bepaald dat ook deze beide bedragen ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht, mondt uit in het verzoek "alsnog te bepalen dat het salaris van de bewindvoerder en de kosten (...) van het saldo van de boedelrekening worden betaald."; c) het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door het hof houdt als verklaring van de advocaat van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] onder meer in: "Dat het salaris van de bewindvoerder van € 1.611,21 door [verzoeker 1] zelf moet worden betaald is alleen op de verificatievergadering gezegd." In het licht van deze feiten is geenszins onbegrijpelijk dat het hof het beroep wat betreft het salaris van de bewindvoerder en diens kosten heeft opgevat als te zijn gericht tegen een mogelijk ter verificatievergadering door de rechter-commissaris omtrent de betaling van beide bedragen genomen beslissing, maar in ieder geval niet tegen het vonnis van 8 januari 2003.
4.4.1 Onderdeel 4 richt zich met een rechtsklacht tegen het oordeel van het hof dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] op grond van art. 321 in verbinding met art. 85 F. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, voor zover dit zich richt tegen het vonnis van 8 januari 2003. Tegen een beëindigingsvonnis als bedoeld in art. 354 F. staat, aldus het onderdeel, ingevolge art. 355 F. hoger beroep open. Daaraan doet het bepaalde in art. 321 in verbinding met art. 85 F. niet af. Beslissingen opgenomen in een vonnis als bedoeld in art. 354 lid 1 F. kunnen niet worden beschouwd als beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening van de boedel betreffende. Art. 85 geldt niet voor andere geschillen dan die welke in die bepaling worden aangeduid. Dit klemt temeer nu de bestreden beslissing omtrent de publicatiekosten inhoudt dat deze niet ten laste van de boedel worden gebracht, zodat van toepassing van art. 85 F. al in het geheel geen sprake kan zijn. Dit geldt ook voor de vaststelling door de rechtbank van het salaris van de bewindvoerder, aangezien de rechtbank niet heeft bepaald dat dit salaris ingevolge art. 320 lid 7 F. als boedelschuld moet worden aangemerkt, terwijl daar alle aanleiding toe was, gegeven het feit dat blijkens de gedingstukken in de procedure is miskend dat het salaris boedelschuld is.
4.4.2 Voor zover het onderdeel tot uitgangspunt neemt dat de rechtbank in haar vonnis had moeten bepalen dat het salaris van de bewindvoerder als boedelschuld moet worden aangemerkt, faalt het. Ingevolge art. 320 lid 1 F. diende de rechtbank dit salaris slechts vast te stellen, een beslissing overigens waartegen,zoals het hof nog terecht heeft overwogen, geen hoger beroep openstaat. De rechtbank was niet gehouden daarbij tot uitdrukking te brengen dat het salaris, zoals art. 320 lid 7 F. bepaalt, een schuld van de boedel is.
4.4.3 Het onderdeel is evenwel gegrond voor zover daarin wordt geklaagd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat ingevolge art. 321 in verbinding met art. 85 F. geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechtbank dat de kosten van de publicaties ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht. Bij de in art. 85 F. bedoelde beschikkingen gaat het, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 19 januari 1990, nr. 7702, NJ 1991, 213, om "naar hun inhoud administratieve beslissingen die in het kader van de gerechtelijke vereffening van de boedel (of van de vernietiging of opheffing van het faillissement) door de rechter worden genomen (in die zin reeds de Memorie van Toelichting bij art. 85; Van der Feltz II, p. 44)". Als een dergelijke administratieve beslissing kan niet gelden de beslissing om de kosten van de in de Faillissementswet ter zake van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voorgeschreven publicaties ten laste van de schuldenaar te brengen. Tegen die beslissing stond, anders dan het hof heeft geoordeeld, wel hoger beroep open.
4.4.4 Het hiervoor in 4.4.3 overwogene brengt mee, dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven voor zover dit inhoudt dat [verzoeker 1] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 8 januari 2003. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen: ingevolge art. 320 lid 7 F. zijn kosten van de in de Faillissementswet ter zake van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voorgeschreven publicaties boedelschulden; kunnen die kosten niet uit de boedel worden voldaan, dan komen zij ten laste van de Staat, aldus art. 320 lid 8 F. De beslissing van de rechtbank dat de publicatiekosten ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht, kan derhalve evenmin in stand blijven.
5. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in de zaak R 03/027
5.1 Het middel keert zich in de eerste plaats tegen het oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 8 januari 2003 dat de hiervoor besproken kosten van publicaties ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht. Zoals in hiervoor in 4.4.3 is overwogen, stond - anders dan het middel tot uitgangspunt neemt - wat dit aangaat hoger beroep open tegen het vonnis van de rechtbank, zodat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] al daarom in zoverre niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep.
5.2 Voor zover het middel betrekking heeft op de beslissing in het vonnis van 8 januari 2003 inzake het salaris van de bewindvoerder, missen [verzoeker 1] en [verzoekster 2] belang bij hun cassatieberoep, zodat zij reeds daarom ook voor het overige in dat beroep niet-ontvankelijk zijn. Het middel wil dat alsnog zal worden beslist dat het salaris van de bewindvoerder een boedelschuld is, maar in het bestreden vonnis valt niet te lezen dat de rechtbank in andere zin zou hebben beslist. Uit de bewoordingen van (de inleiding tot) het middel blijkt ook dat daarmee niet zozeer wordt beoogd dit vonnis aan te tasten als wel de, volgens het middel, ter verificatievergadering door de rechter-commissaris gegeven beslissing die, in tegenstelling tot hetgeen daaromtrent is bepaald in art. 320 lid 7 F., zou inhouden dat het salaris van de bewindvoerder niet uit de boedel mag worden betaald, maar ten laste van [verzoeker 1] komt. Tot vernietiging van deze laatste beslissing kan het onderhavige cassatieberoep evenwel niet leiden.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in de zaak R 03/027
verklaart [verzoeker 1] en [verzoekster 2] niet-ontvankelijk in hun beroep;
in de zaak R 03/028
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 17 februari 2003, voor zover [verzoeker 1] daarin niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 8 januari 2003;
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 8 januari 2003, voor zover daarin is beslist dat de, door de rechtbank op € 731,50 bepaalde, kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van [verzoeker 1] zullen worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 26 september 2003.