ECLI:NL:HR:2003:AI0351
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staat der Nederlanden tegen [Verweerder] inzake schending van artikel 3 EVRM en rechtsherstel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staat der Nederlanden en [Verweerder]. De zaak betreft een vordering van [Verweerder] die in cassatie de Staat heeft gedagvaard om de tenuitvoerlegging van een eerder door het gerechtshof te 's-Gravenhage gewezen arrest te staken. [Verweerder] was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar en een geldboete van ƒ 1.000.000,--. Hij heeft geklaagd over de omstandigheden van zijn detentie in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en heeft een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat deze klacht op 4 februari 2003 gegrond heeft verklaard. Het EHRM oordeelde dat de behandeling van [Verweerder] in de EBI in strijd was met artikel 3 van het EVRM, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.
De voorzieningenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage had de vordering van [Verweerder] om de tenuitvoerlegging van de straf te staken afgewezen. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of de Staat onrechtmatig handelt door geen passende vorm van herstel te bieden na de geconstateerde schending van artikel 3 EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt wanneer een passende vorm van herstel uitblijft. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staat verworpen en geoordeeld dat de vordering van [Verweerder] om de tenuitvoerlegging van de straf te staken, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, als een passende vorm van schadevergoeding kan worden beschouwd.
De Hoge Raad heeft de Staat der Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 316,47 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor de Staat om te zorgen voor rechtsherstel in gevallen van schending van mensenrechten, zoals vastgesteld door het EHRM.