ECLI:NL:HR:2003:AI0287

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/135HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake huurovereenkomst en cassatieprocedure

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, verweerder in cassatie gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Eiser vorderde primair de ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot een perceel dat door verweerder in gebruik was, en subsidiair een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. Verweerder heeft de vorderingen bestreden en in reconventie een betalingsverplichting van eiser gevorderd, alsook herstel van gebreken in de gehuurde ruimte. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en in reconventie een descente gelast. Eiser heeft hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft de eerdere vonnissen bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De advocaat-generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest is gewezen door vice-president R. Herrmann en raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels op 3 oktober 2003.

Uitspraak

3 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/135HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 14 april 1997 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en - verkort weergegeven - gevorderd:
primair: de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de bij [verweerder] in gebruik zijnde gedeelten van het perceel [adres] te [woonplaats] te ontbinden met veroordeling van [verweerder] om die gedeelten van het perceel te ontruimen;
subsidiair: de onderhavige huurovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, in dier voege dat deze overeenkomst nog slechts betrekking heeft op de eerste bovenwoning, alsmede [verweerder] te veroordelen tot ontruiming van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond en kelderruimte, en
meer subsidiair: [verweerder] te gebieden om de perceelsgedeelten, zijnde de begane grond alsook de kelderruimte van bovengenoemd pand te gebruiken conform de tussen partijen overeengekomen bestemming, zulks op verbeurte van een dadelijk opeisbare dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat
I. de betalingsverplichting van [verweerder] vanwege het enkele gebruik van de zaak [adres]-huis met eerste verdieping ƒ 671,42 per maand bedraagt ingaande 1 oktober 1994, en
II. de in de conclusie vermelde gebreken binnen 4 weken na het in deze te wijzen vonnis worden opgeheven naar eisen van goed vakmanschap op straffe van een dwangsom van ƒ 100,-- per dag met een maximum van ƒ 25.000,--.
[Eiser] heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 oktober 1998 in conventie de vorderingen afgewezen en in reconventie een descente gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit in conventie gewezen vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft hij zijn eis vermeerderd met onder meer een nog meer subsidiaire vordering tot verklaring voor recht dat de huurprijs van ƒ 671,42 slechts betrekking heeft op het gedeelte van het gehuurde dat wordt gebruikt als woonruimte en tot vaststelling voor de overige perceelsgedeelten van een in goede justitie te bepalen huurprijs.
[Verweerder] heeft zich tegen de vermeerdering van eis verzet.
Bij rolbeschikking van 30 juni 1999 heeft de rechtbank het verzet tegen de vermeerdering van eis ongegrond verklaard.
Bij tussenvonnis van 12 januari 2000 heeft de rechtbank [verweerder] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 19 december 2001 het op 8 oktober 1998 tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Amsterdam bekrachtigd, de zaak naar die kantonrechter terugverwezen ter verdere afdoening, en de in hoger beroep gewijzigde vordering afgewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de advocaat-generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 3 oktober 2003.