ECLI:NL:HR:2003:AI0276

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/129HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoofdelijkheid in belastingaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de ontvanger van de Belastingdienst Haaglanden. De zaak heeft zijn oorsprong in een geding dat is gestart door de ontvanger op 16 januari 1991, waarbij [eiser] werd gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. De ontvanger vorderde dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk zou worden gesteld voor loonbelasting- en premieschulden van [betrokkene 1 en A], die in totaal ƒ 82.224,-- bedroegen, vermeerderd met invorderingsrente vanaf 18 november 1990. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 maart 1993 bewijslevering opgedragen en in een eindvonnis van 16 oktober 1996 geoordeeld dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk was voor de genoemde schulden, exclusief verhogingen en met inachtneming van de invorderingsrente.

Na hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, heeft het hof in een eindarrest van 15 november 2001 het eerdere eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de gewijzigde vordering van de ontvanger toegewezen. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de ontvanger zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

26 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/129HR
JMH/HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST HAAGLANDEN, voorheen DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN RIJSWIJK,
mede gevestigd te Rijswijk,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.D.O. Blauw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de ontvanger - heeft bij exploit van 16 januari 1991, zoals hersteld bij rectificatie-exploit van 23 januari 1991, eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en - na vermindering van eis bij antwoordakte na tussenarrest - gevorderd bij vonnis, voorzover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de loonbelasting- en premieschulden van [betrokkene 1 en A] tot in totaal ƒ 82.224,--, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf 18 november 1990, een en ander met inachtneming van het resultaat van de door [eiser] op de voet van (het destijds geldende) art. 50 Invorderingswet (IW) 1990 aanhangig gemaakte bezwaarschriftprocedure.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 maart 1993 partijen bewijslevering opgedragen en bij eindvonnis van 16 oktober 1996 voor recht verklaard dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting- en premieschulden van [betrokkene 1 en A] als bedoeld in de inleidende dagvaarding onder 4, exclusief de daarin begrepen verhogingen en te vermeerderen met de in art. 28 IW 1990 bedoelde invorderingsrente, te rekenen met ingang van 18 november 1990.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 19 oktober 2000 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser]. Bij eindarrest van 15 november 2001 heeft het Hof het bestreden tussenvonnis bekrachtigd, het bestreden eindvonnis vernietigd, en, opnieuw rechtdoende, de gewijzigde vordering van de ontvanger toegewezen.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de ontvanger mede door mr. M. Verwijs, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de ontvanger begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 26 september 2003.