ECLI:NL:HR:2003:AI0276
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over hoofdelijkheid in belastingaansprakelijkheid
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de ontvanger van de Belastingdienst Haaglanden. De zaak heeft zijn oorsprong in een geding dat is gestart door de ontvanger op 16 januari 1991, waarbij [eiser] werd gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. De ontvanger vorderde dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk zou worden gesteld voor loonbelasting- en premieschulden van [betrokkene 1 en A], die in totaal ƒ 82.224,-- bedroegen, vermeerderd met invorderingsrente vanaf 18 november 1990. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 maart 1993 bewijslevering opgedragen en in een eindvonnis van 16 oktober 1996 geoordeeld dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk was voor de genoemde schulden, exclusief verhogingen en met inachtneming van de invorderingsrente.
Na hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, heeft het hof in een eindarrest van 15 november 2001 het eerdere eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de gewijzigde vordering van de ontvanger toegewezen. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de ontvanger zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.