ECLI:NL:HR:2003:AH9906

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1375
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • J.C. van Oven
  • C.J.J. van Maanen
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigening en schadeloosstelling in verband met vervangende bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende de onteigening van onroerend goed ten behoeve van de gemeente Alphen aan den Rijn. De eisende partijen, bestaande uit drie eisers, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank, waarin de schadeloosstelling voor de onteigening werd vastgesteld. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de schadeloosstelling moest worden berekend op basis van de aankoop van vervangende bedrijfsruimte. De eisers voerden aan dat er geen passende vervangende bedrijfsruimte beschikbaar was en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de schadeloosstelling op deze basis moest worden vastgesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de schadeloosstelling op basis van vervangende bedrijfsruimte werd vastgesteld, terwijl het mogelijk was dat de eisers geen vervangende ruimte konden kopen. De Hoge Raad vernietigde het bestreden vonnis en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de schadevergoeding volledig moet zijn en dat de rechter moet overwegen of de schadeloosstelling moet worden vastgesteld op basis van verplaatsing naar vervangende bedrijfsruimte of op basis van liquidatie.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de Onteigeningswet, met name artikel 40, dat bepaalt dat de onteigende recht heeft op volledige schadeloosstelling. De zaak illustreert de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te motiveren hoe de schadeloosstelling wordt vastgesteld, vooral in situaties waarin de beschikbaarheid van vervangende bedrijfsruimte ter discussie staat.

Uitspraak

Nr. 1375
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
20 juni 2003
AB
Arrest
in de zaak van
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres 3],
wonende te [woonplaats],
eisende partijen tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
tegen
de gemeente Alphen aan den Rijn,
zetelend te Alphen aan den Rijn,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
1. Geding in feitelijke instantie
1.1. Bij exploit van 17 juli 2001 heeft verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) de eisende partijen in cassatie (hierna gezamenlijk aan te duiden als: [eiser]) doen dagvaarden voor de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, en gevorderd bij vervroeging uit te spreken ingevolge Titel IV van de Onteigeningswet, ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan "Centrum 1998", de onteigening ten name van de Gemeente van de onroerende zaak plaatselijk bekend [adres] te [plaats], waarvan eiseres tot cassatie onder 1, met als firmanten de eisers tot cassatie onder 2 en 3, als eigenaresse is aangewezen.
1.2. Bij vonnis van 28 augustus 2001, welk vonnis op 27 november 2001 is ingeschreven in de openbare registers, heeft de Rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken, en het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op ƒ 1.872.000.
1.3. Bij vonnis van 14 augustus 2002 heeft de Rechtbank onder meer de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op € 1.229.065,98, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van ƒ 1.872.000. Het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
2.1. [Eiser] heeft tegen het vonnis van 14 augustus 2002 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht.
2.2. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.3. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten door hun advocaten.
2.4. De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 21 maart 2003 geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank en tot verwijzing van de zaak naar een gerechtshof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De Rechtbank is bij de vaststelling van de [eiser] toekomende schadeloosstelling in het voetspoor van deskundigen uitgegaan van aankoop door [eiser] van vervangende bedrijfsruimte.
3.2. Tegen dat uitgangspunt heeft [eiser], verwijzend naar een tweetal door haar in het geding gebrachte verklaringen van plaatselijke makelaars alsmede naar een brief van de Gemeente zelf, als bezwaar aangevoerd dat geen passend vervangend bedrijfspand te koop is en dat daarom dient te worden uitgegaan van liquidatie. De Rechtbank heeft dat bezwaar verworpen op grond van de overweging:
"Het enkele feit dat er mogelijkerwijs geen kooppanden als vervanging voor [eiser] te verkrijgen zijn, hetgeen deskundigen overigens hebben bestreden, is geen reden voor de rechtbank om tot het oordeel te komen dat uitgegaan dient te worden van liquidatie. De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen is overwogen door de deskundigen en zal de schadeloosstelling bepalen op grond van verplaatsing van de onderneming."
Hiertegen komt onderdeel 1 van het middel op met rechts- en motiveringsklachten.
3.3. Begroting van onteigeningsschade op grondslag van het in eigendom verkrijgen van vervangende bedrijfsruimte kan slechts tot volledige schadeloosstelling leiden indien de onteigende daadwerkelijk passende vervangende bedrijfsruimte zal kunnen kopen. Indien zodanige aankoop feitelijk niet mogelijk is, dient de rechter de schadeloosstelling dan ook op andere grondslag dan het in eigendom verkrijgen van vervangende bedrijfsruimte vast te stellen.
3.4. De Rechtbank heeft in het midden gelaten of [eiser] een vervangend bedrijfspand zal kunnen kopen maar niettemin de schadeloosstelling vastgesteld op basis van aankoop van vervangende bedrijfsruimte. Aldus heeft zij, voorzover zij al niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, haar oordeel onvoldoende met redenen omkleed, nu uit het vonnis niet kan worden opgemaakt of overeenkomstig artikel 40 van de Onteigeningswet de door de onteigening veroorzaakte schade volledig aan [eiser] wordt vergoed. De motiveringsklacht van de subonderdelen 1c en 1d slaagt derhalve. Voor het overige behoeft onderdeel 1 geen behandeling meer. Dat geldt ook voor de onderdelen 2 en 3, nu na verwijzing opnieuw aan de orde zal komen of de schadeloosstelling moet worden vastgesteld op basis van verplaatsing (naar een in eigendom te verwerven dan wel een te huren vervangende bedrijfsruimte) of op basis van liquidatie, met alle daaraan verbonden consequenties.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het bestreden vonnis;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 388,74 aan verschotten en € 1590 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, en door de raadsheer F.B. Bakels in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2003.