ECLI:NL:HR:2003:AH9781
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omzetbelasting en strafbaarheid van activiteiten in het kader van escortservices
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2002. De zaak betreft de vraag of belanghebbende over de maanden van februari 1998 tot en met augustus 2000 omzetbelasting verschuldigd was voor activiteiten die volgens hem buiten de bepalingen van de Zesde Richtlijn vielen, omdat deze activiteiten in strijd waren met het bordeelverbod zoals vastgelegd in artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de door hem ingediende aangiften omzetbelasting en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 177.858, maar zijn verzoeken werden door de Inspecteur afgewezen. Het Gerechtshof verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad heeft de vraag of de activiteiten van belanghebbende, die een escortservice exploiteerde, onder de Zesde Richtlijn vallen, ontkennend beantwoord. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest van 3 januari 2001, waarin een vergelijkbare kwestie aan de orde was. Belanghebbende trachtte de Hoge Raad te doen terugkomen van dit eerdere arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verwijzing naar een uitspraak van het London Tribunal Centre niet leidde tot een andere conclusie. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.