ECLI:NL:HR:2003:AH9781

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over omzetbelasting en strafbaarheid van activiteiten in het kader van escortservices

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2002. De zaak betreft de vraag of belanghebbende over de maanden van februari 1998 tot en met augustus 2000 omzetbelasting verschuldigd was voor activiteiten die volgens hem buiten de bepalingen van de Zesde Richtlijn vielen, omdat deze activiteiten in strijd waren met het bordeelverbod zoals vastgelegd in artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de door hem ingediende aangiften omzetbelasting en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 177.858, maar zijn verzoeken werden door de Inspecteur afgewezen. Het Gerechtshof verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft de vraag of de activiteiten van belanghebbende, die een escortservice exploiteerde, onder de Zesde Richtlijn vallen, ontkennend beantwoord. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest van 3 januari 2001, waarin een vergelijkbare kwestie aan de orde was. Belanghebbende trachtte de Hoge Raad te doen terugkomen van dit eerdere arrest, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verwijzing naar een uitspraak van het London Tribunal Centre niet leidde tot een andere conclusie. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 38.660
11 juli 2003
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2002, nr. P 01/03147, betreffende na te melden op aangiften voldaan bedrag aan omzetbelasting.
1. Aangiften, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft - voorzover in cassatie van belang - over de maanden 1 februari 1998 tot en met 30 april 1998, 1 juni 1998 tot en met 30 september 1999 en 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2000 op aangifte omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen deze aangiften bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van - in totaal - een bedrag van ƒ 177.858, welke verzoeken bij uitspraak van de Inspecteur zijn afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In dit geding is - wederom - de vraag aan de orde of de door belanghebbende in de onderwerpelijke tijdvakken verrichte activiteiten volledig buiten de bepalingen van de Zesde Richtlijn vallen omdat die activiteiten overtreding van het tot 1 oktober 2001 in artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedragingen (het zogenoemde bordeelverbod) inhielden, en derhalve daarover door hem geen omzetbelasting zou zijn verschuldigd.
3.2. Het Hof heeft die vraag, onder meer door verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 januari 2001, nr. 35787, BNB 2001/195, waarin een gelijksoortige zaak ten aanzien van dezelfde belanghebbende onderwerp van geschil was, ontkennend beantwoord.
3.3. Het onderhavige beroep strekt er in wezen toe de Hoge Raad te doen terugkomen van voornoemd arrest.
3.4. In middel 4 wordt verwezen naar de uitspraak van het London Tribunal Centre van 13 juni 2001, nr. 17287, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort. Dit gerecht oordeelde de activiteiten van de betrokken belastingplichtigen, die een escortservice exploiteerden, "straightforwardly criminal" en oordeelde primair dat geen omzetbelasting was verschuldigd. Voorzover het middel met verwijzing naar die uitspraak heeft beoogd te betogen dat het Hof, door vast te houden aan hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn hiervoor vermelde arrest, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in de Zesde Richtlijn faalt het reeds daarom, omdat in de uitspraak slechts het naar Engels recht verboden karakter van een dienst op het gebied van escortservice tot uitgangspunt is genomen.
3.5. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2003.