ECLI:NL:HR:2003:AH9611

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/130HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van verstek in cassatieprocedure en betekening aan procureur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, beroep heeft ingesteld tegen eerdere arresten van het Gerechtshof te Arnhem. De eiser heeft op 3 maart 2003 een dagvaarding uitgebracht tegen verweerder, die handelde onder de naam D.K.S. Systems. Verweerder is niet verschenen op de zitting van de Hoge Raad op 2 mei 2003, waarop eiser verzocht heeft om verstek te verlenen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft in zijn conclusie aangegeven dat verstek verleend kan worden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, met name artikel 63, dat de betekening van de cassatiedagvaarding aan het kantoor van de advocaat of procureur mogelijk maakt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betekening op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, ondanks dat verweerder niet op de zitting aanwezig was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de combinatie van de wijzen van betekening, zoals geregeld in de artikelen 63 en 47 Rv, in dit geval correct is toegepast.

De Hoge Raad heeft vervolgens besloten om verstek te verlenen tegen de niet verschenen gedaagde, verweerder, en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 8 augustus 2003 voor verdere procedure. Dit arrest biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de betekening van dagvaardingen in cassatieprocedures en de vereisten voor het verlenen van verstek.

Uitspraak

11 juli 2003
Eerste Kamer
Nr. C03/130HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder]
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in cassatie
Bij dagvaarding van 3 maart 2003 heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - aan verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen de tussen partijen gewezen tussenarresten van 16 juni 1998, 25 januari 2000 en 27 november 2001, alsmede tegen het eindarrest van 3 december 2002 van het Gerechtshof te Arnhem en [verweerder] gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 2 mei 2003.
[Eiser] heeft de zaak ter rolle doen inschrijven.
[Verweerder] is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 2 mei 2003 niet verschenen. [Eiser] heeft gevraagd tegen [verweerder] verstek te verlenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt ertoe dat verstek kan worden verleend.
2. Beoordeling van het verzoek tot verlening van verstek
2.1 Bij de beoordeling van het verzoek tot verlening van verstek dient tot uitgangspunt dat de cassatiedagvaarding is uitgebracht ten kantore van mr. A.F. van Dam, die in hoger beroep is opgetreden als procureur voor [verweerder] en bij wie [verweerder] laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen in de zin van art. 63 lid 1 Rv. Omdat de deurwaarder aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten, heeft hij aan het kantooradres van voornoemde procureur de dagvaarding in een gesloten envelop achtergelaten met daarop de vermelding als wettelijk voorgeschreven.
[Verweerder] is in cassatie niet verschenen.
2.2 Art. 63 Rv., dat de betekening van (onder meer) een exploot waarbij beroep in cassatie wordt ingesteld, mede mogelijk maakt aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, geeft geen (nadere) voorschriften over de wijze waarop de betekening dient plaats te vinden. Met name geeft het artikel geen antwoord op de vraag of deze betekening ook kan geschieden op de in art. 47 Rv. geregelde wijze. In de wetsgeschiedenis van de artikelen 63 en 47 Rv. wordt deze vraag niet besproken.
Art. 63 Rv. stemt in grote lijnen overeen met art. 343 (oud) Rv., dat is ingevoerd bij Wet van 3 juli 1985, (Stb. 1985, 384) houdende wijziging van bepalingen die betrekking hebben op de betekening van exploiten in burgerlijke zaken. Het doel van deze wet was, aldus de memorie van toelichting, de betekeningsvoorschriften aan te passen aan de behoeften van de praktijk (Kamerstukken II 1982/83, 18 052, nr. 3, blz. 7). Met de onderhavige bepaling is "een grotere waarborg geschapen dat de dagvaarding ook werkelijk tijdig degene bereikt, voor wie zij is bestemd (...). De bepaling legt op de procureur te dien aanzien een inspanningsverbintenis" (t.a.p., blz. 11-12).
Art. 47 Rv. stemt in grote lijnen overeen met art. 2 lid 1 (oud) Rv. Aan dit voorschrift ligt ten grondslag - naast de voormelde behoeften van de praktijk - dat de kans dat (een afschrift van) de dagvaarding gedaagde bereikt, in de regel het grootst is als het afschrift ter plaatse wordt achtergelaten.
Nu de wetsgeschiedenis van de thans geldende artikelen 63 en 47 Rv. dienaangaande niets bevat, moet worden aangenomen dat de zojuist aangegeven strekking van de artikelen 343 lid 1 en 2 lid 1 (oud) Rv., nog steeds geldt.
2.3 De wetsgeschiedenis en de strekking van deze beide bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat de hier besproken wijzen van betekening van exploten kunnen worden gecombineerd, zoals in het onderhavige geval is geschied. Door deze uitleg, waartegen de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen zich niet verzetten, wordt de praktijk gediend, terwijl de kans dat de dagvaarding gedaagde daadwerkelijk bereikt, ten minste even groot moet worden geacht wanneer de dagvaarding in een gesloten envelop wordt achtergelaten ten kantore van de procureur in de vorige instantie, als wanneer zij wordt achtergelaten aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde [verweerder];
verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 augustus 2003 voor voortprocederen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.