ECLI:NL:HR:2003:AH9382

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/064HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voorlopige machtiging tot opname van verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis. De Officier van Justitie in Almelo had op 24 februari 2003 een verzoek ingediend bij de Rechtbank voor een voorlopige machtiging, welke op 28 februari 2003 werd verleend voor de duur van zes maanden. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.E.M. Later, heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en verwijzing naar de Rechtbank voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom verzoeker een gevaar voor zichzelf of anderen zou vormen. De geneeskundige verklaring die als basis diende voor de voorlopige machtiging, vermeldde dat het gevaar niet door de geneeskundige zelf was waargenomen, maar was doorgegeven door een collega. De behandelend psychiater had ook verklaard dat er in het huis van bewaring geen gevaar was, en dat het gevaar pas zou kunnen ontstaan wanneer verzoeker weer vrij zou komen. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank niet had mogen volstaan met een standaardmotivering en dat er onvoldoende redengeving was voor de beslissing om de voorlopige machtiging te verlenen.

Daarom vernietigde de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank te Almelo en verwees de zaak terug naar die Rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen die de vrijheid van een individu inperken, vooral in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

Uitspraak

11 juli 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/064HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Almelo heeft op 24 februari 2003 onder overlegging van een op 24 februari 2003 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de Rechtbank verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en de behandelend arts op 28 februari 2003 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 28 februari 2003 de voorlopige machtiging voor de duur van zes maanden na dagtekening van deze beschikking verleend.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de Rechtbank.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 keert zich met een motiveringsklacht tegen het oordeel van de Rechtbank dat verzoeker door een stoornis van de geestvermogens gevaar oplevert voor zichzelf en voor een of meer anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen, welk gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
3.2 Het onderdeel is gegrond. In de geneeskundige verklaring is ten aanzien van bedoeld gevaar vermeld dat dit blijkt uit de "dreigende/geladen houding van patiënt" en uit "verbale agressie naar anderen" en bestaat in "agressie naar anderen" en het "oproepen van agressie bij anderen". Zoals in de verklaring is vermeld, is bedoelde agressie niet door de geneeskundige zelf waargenomen, maar hem meegedeeld door een collega. Blijkens het proces-verbaal van het verhoor van verzoeker heeft zijn advocaat aangevoerd, dat in het huis van bewaring, waar verzoeker verblijft, geen sprake is van gevaar, dat het gevaar ook te weinig concreet is aangeduid en dat het verzoek van de officier van justitie daarom zou moeten worden afgewezen. De behandelend psychiater, volgens wie verzoeker "op den duur ook een suïcidekandidaat is of iets anders heel ergs", heeft bevestigd dat in het huis van bewaring van gevaar geen sprake is. "Ik zie het gevaar pas komen als hij buiten komt. Dat hij dan het idee krijgt dat de hele wereld over hem heen dondert. Ik zie het voor mij dat wanneer hij nu naar buiten gaat en hij het zelf allemaal moet uitzoeken, dat het met zijn psychische toestand achteruit gaat", aldus de psychiater.
In het licht hiervan had de Rechtbank niet mogen volstaan met de standaardmotivering inhoudende dat uit de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandeld psychiater blijkt van gevaar in de zin van de Wet Bopz. Wat de Rechtbank te dezer zake precies voor ogen heeft gestaan is immers zonder nadere redengeving uit de stukken niet te begrijpen.
3.3 Het slagen van onderdeel I brengt mee dat onderdeel II geen bespreking behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Almelo van 28 februari 2003;
verwijst de zaak naar die Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.