ECLI:NL:HR:2003:AH9167

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/359HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake huurkoopovereenkomst en faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil over een huurkoopovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Garretsen, had de curator, mr. Siemen Andries Roodhof, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van betrokkene 1, aangeklaagd. De zaak begon met een vordering van betrokkene 1 bij de Rechtbank te Leeuwarden, waarin hij schriftelijke vaststelling van de huurkoopovereenkomst eiste. Eiser voerde aan dat de Rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, maar deze vordering werd afgewezen. De Rechtbank oordeelde uiteindelijk dat er een huurkoopovereenkomst was en ontbond deze op 6 oktober 1999, waarbij eiser werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan betrokkene 1.

Eiser ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof te Leeuwarden verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen een eerder vonnis en bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, met uitzondering van de proceskosten. Eiser stelde cassatie in tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie konden leiden, omdat ze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator werden begroot op € 942,14 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

11 juli 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/359HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
Mr. Siemen Andries ROODHOF, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1], kantoorhoudende te Leeuwarden,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Betrokkene 1], wonende te [woonplaats] - verder te noemen: [betrokkene 1] - heeft bij exploit van 16 april 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover de wet dit toelaat, te beslissen tot:
schriftelijke vaststelling van de huurkoopovereenkomst met ingang van 1 januari 1994 betreffende de onroerende zaak zoals bedoeld in de tot deze dagvaarding behorende conceptovereenkomst en conform deze conceptovereenkomst, met dien verstande dat het daarin genoemde maandelijks te betalen bedrag zal zijn gesplitst in een rentedeel en een deel dat bestemd is voor aflossing van de huurkoopsom, conform de berekening daarvan door een door de Rechtbank te benoemen deskundige, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure inclusief de kosten van beslaglegging en de kosten van inschrijving van deze rechtsvordering in de openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 BW.
[Eiser] heeft een incidentele conclusie, houdende beroep op onbevoegdheid genomen en gevorderd dat de Rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van het onderwerpelijke geschil kennis te nemen met veroordeling van [betrokkene 1] in de kosten van dit geding.
[Betrokkene 1] heeft de incidentele vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 november 1997 de incidentele vordering afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
[Eiser] heeft in conventie de vordering bestreden en voorwaardelijk in reconventie gevorderd de huurkoopovereenkomst te ontbinden op grond van art. 11 Tijdelijke wet huurkoop per vroegst mogelijke datum en voorts in dat geval de huurkoper te veroordelen tot ontruiming van het pand aan de [a-straat 1] te [woonplaats] met medeneming van al de hunnen en het hunne, binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis en zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag voor elke dag dat zij weigerachtig zal zijn het pand na betekening te ontruimen.
[Betrokkene 1] heeft bij conclusie van repliek haar eis aangevuld met een subsidiaire vordering, inhoudende dat wanneer schriftelijke vastlegging door de Rechtbank van de tussen partijen gesloten overeenkomst van huurkoop, conform de aan de dagvaarding gehechte conceptovereenkomst, in strijd zou zijn met de wet, de Rechtbank de inhoud en de wijze van vaststelling daarmee in overeenstemming brengt. In reconventie heeft [betrokkene 1] de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 15 juli 1998 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 6 januari 1999 [betrokkene 1] tot bewijslevering toegelaten.
Door het faillissement van [betrokkene 1] heeft thans verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - de procedure van [betrokkene 1] overgenomen.
Na enquête heeft [eiser] in reconventie zijn eis vermeerderd met een vordering tot veroordeling van de curator tot betaling - uitvoerbaar bij voorraad - van een bedrag van 4 x ƒ 1.855,80 = ƒ 7.423,20 plus 15% incassokosten ten bedrage van ƒ 1.134,48, derhalve in totaal ƒ 8.536,68, te vermeerderen met ƒ 1.855,80 per maand ingaande 1 mei 1999 tot aan de dag van ontbinding van de huurkoopovereenkomst, kosten rechtens.
De curator heeft de vermeerderde vordering in reconventie bestreden.
Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 9 juni 1999 de zaak naar de rol had verwezen voor uitlating door partijen over de splitsing van de aanbetaling en de maandtermijnen in een aflossingsdeel en een rentedeel, heeft de curator zijn eis in conventie aldus vermeerderd, dat indien de overeenkomst tussen partijen wordt ontbonden, de Rechtbank zal bepalen dat ingevolge art. 11 lid 3 Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken aan [betrokkene 1] dan wel de curator moet worden gerestitueerd een bedrag van ƒ 22.500,--, alsmede ƒ 104.063,40 (zijnde 60 x ƒ 1.734,39) althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, almede tot verklaring voor recht dat [eiser] geen schade heeft geleden noch zal lijden indien de huurkoopovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden.
Bij eindvonnis van 6 oktober 1999 heeft de Rechtbank:
In conventie:
- vastgesteld dat tussen partijen een huur- koopovereenkomst is aangegaan betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [C] sectie [b] nr. [0001], bestaande uit een bedrijfsgedeelte op de begane grond/kelder/eerste etage en daarboven gelegen woonruimten, met een koopprijs van ƒ 253.976,85 waarop een aanbetaling is gedaan van ƒ 22.500,--, terwijl met ingang van 1 januari 1994 240 gelijke maandelijkse huurkooptermijnen van ƒ 1.855,40 moeten worden voldaan;
- opgemelde huurkoopovereenkomst met ingang van 1 november 1999 ontbonden onder de verplichting van [eiser] om aan [betrokkene 1] te betalen een bedrag van ƒ 71.456,07;
In reconventie:
- [betrokkene 1] veroordeeld de onroerende zaak met de haren en al hetgeen van haar is te hebben ontruimd uiterlijk 1 november 1999, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- voor iedere dag gedurende welke de onroerende zaak na 1 november 1999 niet door haar ontruimd zal zijn;
In conventie en in reconventie:
- dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 9 juni 1999 en 6 oktober 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. De curator heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 21 maart 2001 heeft het Hof in het principaal appel [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 9 juni 1999, het vonnis van de Rechtbank van 6 oktober 1999 bekrachtigd, uitgezonderd de beslissing van de Rechtbank om de proceskosten in voorwaardelijke reconventie te compenseren, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de curator veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie aan de zijde van [eiser], zoals in het dictum begroot, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In het incidenteel appel heeft het Hof het appel verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De curator heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veoordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 942,14 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.