ECLI:NL:HR:2003:AH8798

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38063
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.C. van Oven
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2002, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak, bedroeg ƒ 1428 zonder verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet op de enkele grond dat belanghebbende niet bij de mondelinge behandeling was verschenen, de stellingen van de Inspecteur mocht aannemen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens is gelast dat de Staat het griffierecht van € 72 aan belanghebbende vergoedt.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof aan belanghebbende moet worden toegekend. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 27 juni 2003.

Uitspraak

Nr. 38.063
27 juni 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2002, nr. 99/00390, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 1428, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De eerste klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. rechtsoverweging 4.2 van HR 25 maart 1998, nr. 30438, BNB 1998/209).
3.2. De tweede klacht slaagt. Het Hof mocht niet op de enkele grond dat belanghebbende niet bij de mondelinge behandeling van de zaak is verschenen en de door de Inspecteur in diens conclusie van dupliek geponeerde stellingen derhalve niet heeft weersproken, de juistheid van die stellingen aannemen (vgl. HR 23 maart 1988, nr. 24647, BNB 1988/151). Nu het Hof zulks wel heeft gedaan, en die stellingen aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer als voorzitter L. Monné, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2003.