ECLI:NL:HR:2003:AH8597

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00432/03 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Rotterdam van 29 januari 2003. De zaak betreft een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen een veroordeelde, geboren in Marokko in 1966. De veroordeelde had een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd gekregen door de Rechtbank te Meaux in Frankrijk, welke beslissing door de Nederlandse Rechtbank werd erkend en ten uitvoer gelegd. De Rechtbank te Rotterdam verleende verlof tot tenuitvoerlegging van deze beslissing in Nederland, waarbij de veroordeelde een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden kreeg opgelegd, met inachtneming van de tijd die hij in Frankrijk had doorgebracht ter uitvoering van de opgelegde sanctie.

De veroordeelde heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.Y. Taekema. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de veroordeelde beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank terecht het verweer heeft verworpen dat het Franse uitleveringsverzoek niet gebaseerd zou zijn op feiten die in 1997 gepleegd zijn, en dat het specialiteitsbeginsel niet geschonden zou zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de exequaturrechter zich moet baseren op de veroordeling door de buitenlandse rechter en niet kan treden in de beoordeling van de vraag of het specialiteitsbeginsel in acht is genomen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat er geen gronden aanwezig waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de rechtskracht van de buitenlandse veroordeling en de mogelijkheid van overname van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen tussen landen.

Uitspraak

9 september 2003
Strafkamer
nr. 00432/03 W
IV/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 29 januari 2003, nummer RK: 02/1197, omtrent een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Rechtbank te Meaux (Frankrijk) van 16 oktober 2001, waarbij [veroordeelde] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en [veroordeelde] daartoe ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van vier jaren en zes maanden. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke [veroordeelde] in Frankrijk ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De eerste klacht van het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. De tweede klacht komt op tegen de verwerping door de Rechtbank van een in feitelijke aanleg gevoerd verweer.
3.3. Dat verweer is door de Rechtbank in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"Namens veroordeelde heeft de raadsman aangevoerd dat de Franse rechter veroordeelde voor meer heeft veroordeeld dan omschreven in het "Exposé des faits", dat is gehecht aan de uitleveringsbeslissing van de rechtbank in dit arrondissement d.d. 18 februari 2000. In casu zou het Franse uitleveringsverzoek niet zijn gebaseerd op enig in 1997 gepleegd feit waardoor het zogenaamde specialiteitsbeginsel zou zijn geschonden. De rechtbank overweegt echter dat de in de "Exposé des faits" omschreven feiten, waarvoor de Nederlandse uitleveringsrechter uitlevering ter fine van strafvervolging toelaatbaar heeft verklaard niet in tijdsduur zijn beperkt. Ten overvloede wijst de rechtbank nog op het feit dat dit verweer ook voor de Franse rechter werd aangevoerd, die het niet honoreerde. Mitsdien heeft naar het oordeel van de rechtbank de Franse rechter het specialiteitsbeginsel niet geschonden, nog daargelaten of een eventuele schending van dat beginsel gevolgen zou moeten hebben voor de beoordeling van onderhavige zaak."
3.4. De klacht miskent dat de exequaturrechter bij zijn beslissing dient uit te gaan van de veroordeling door de buitenlandse rechter en dat het hem niet vrijstaat te treden in de beoordeling van de vraag of bij die veroordeling - in geval daaraan een uitleveringsprocedure is voorafgegaan - het specialiteitsbeginsel in acht is genomen. De Rechtbank heeft het verweer dus terecht verworpen, zodat de tegen dat oordeel opgeworpen motiveringsklachten buiten bespreking kunnen blijven.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 september 2003.