ECLI:NL:HR:2003:AG3813

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01752/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beledigende uitlatingen over Somaliërs tijdens radio-interview

In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 30 september 2003, inzake een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig te [woonplaats], werd beschuldigd van het zich in het openbaar opzettelijk beledigend uitlaten over een groep Somaliërs wegens hun ras. Dit gebeurde tijdens een interview voor het radioprogramma 'De Karavaan', waar de verdachte beledigende opmerkingen maakte over Somaliërs in het bijzijn van een journalist. De uitlatingen werden op 3 februari 1999 uitgezonden, wat leidde tot de veroordeling van de verdachte door het Hof tot zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte zich 'in het openbaar' had uitgelaten, omdat de verdachte wist dat haar uitlatingen zouden worden uitgezonden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verdachte niet de intentie had om haar uitlatingen openbaar te maken, en dat de journalist de uitlatingen had uitgelokt. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een duidelijke afspraak over het correctierecht bij interviews en de verantwoordelijkheden van journalisten en geïnterviewden.

Uitspraak

30 september 2003
Strafkamer
nr. 01752/02
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 februari 2002, nummer 20.000915.00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 september 1999 - de verdachte ter zake van "het zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over Somaliërs wegens hun ras" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.P. de Leeuw, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Hoge Raad begrijpt het middel aldus dat het onder meer de klacht bevat dat de bewezenverklaring, voorzover deze inhoudt dat de verdachte zich "in het openbaar" opzettelijk beledigend heeft uitgelaten, ontoereikend is gemotiveerd, althans dat het Hof aan die term een onjuiste betekenis heeft toegekend.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"in of omstreeks de periode van 02 februari 1999 tot en met 03 februari 1999 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, zich in het openbaar, namelijk tegen een journalist tijdens de opname van een vraaggesprek en tijdens een radio-uitzending van het programma De Karavaan (Radio 1), mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten (een groep) Somaliërs, wegens hun ras, door opzettelijk beledigend in een tijdens die radio-uitzending uitgezonden (eerder opgenomen) gesprek tegen de interviewer mede te delen dat als er een Somalisch gezin in de buurt zou komen wonen zij, verdachte, de spandoeken al klaar zou hebben en dat daarop zou komen te staan dat Hitler er een paar vergeten is."
3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof, voorzover hier van belang, het navolgende vastgesteld.
(i) De verdachte is op 2 februari 1999 aan de deur van haar woning benaderd door een journalist van het radioprogramma "De Karavaan" die, naar zij even tevoren had vernomen, bandopnames maakte voor een op een later tijdstip uit te zenden radioprogramma met als thema "tolerantie/intolerantie".
(ii) Het was de journalist bekend dat de verdachte woonde in een woning die aan een Somalisch gezin was toegewezen, welk gezin de woning niet had betrokken omdat het door de buurtbewoners was weggepest.
(iii) In het van de verdachte, in aanwezigheid van haar echtgenoot, afgenomen interview heeft de verdachte onder meer het volgende gezegd:
Journalist: "Als er een nieuw Somalisch gezin hier in de buurt zou komen wonen, hebt u de spandoeken al klaar?"
Verdachte: "Als de buurt meedoet, wel ja. Dan doe ik absoluut mee."
Journalist: "Tekst in uw hoofd?"
Verdachte: "Moet ik dat echt zeggen? Dat Hitler er een paar vergeten is."
(iv) de onder (iii) weergegeven uitlatingen zijn vervolgens op 3 februari 1999 via Radio 1 uitgezonden.
3.4. Ter terechtzitting van het Hof van 11 juli 2001 heeft de verdachte blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
"Ik vind het verschrikkelijk wat ik gezegd heb. Ik ben wel van mening dat de journalist de door mij gedane uitlatingen heeft uitgelokt. Hij vroeg mij namelijk of ik de spandoeken al klaar had liggen en of ik al een tekst in mijn hoofd had. Ik wist niet wat ik moest zeggen en ik heb toen iets heel doms gezegd. Ik heb meteen tegen die journalist gezegd dat ik het niet zo bedoeld had. (...) Ik heb aldus een correctie op mijn uitspraak willen maken. Ik heb de journalist uitgelegd hoe ik het eigenlijk bedoeld had, maar dat wilde hij niet opnemen. Hij zette de opnameknop van de bandrecorder tijdens het interview steeds aan en uit. (...) Ik heb de journalist ook wel drie keer gevraagd om de bewuste passages niet uit te zenden. Dat weigerde hij echter. Er is door mij voordat het interview begon, niet de voorwaarde gesteld dat ik het eens moest zijn met hetgeen zou worden uitgezonden."
3.5. Het Hof heeft in het verkorte arrest een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat in ieder geval de echtgenoot van verdachte na opname van het vraaggesprek de journalist heeft verzocht het betreffende beledigende stuk niet uit te zenden en dat er daarom sprake is van een vrijwillige terugtred. Vervolgens heeft de raadsman betoogd dat de uitzending van het betreffende beledigende stuk het correctierecht van verdachte op het uit te zenden vraaggesprek miskent. Verdachte zou mitsdien van het tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt deze verweren. Het hof is van oordeel, dat verdachte, nu deze wist dat het om een in het openbaar uit te zenden vraaggesprek ging - en een algemeen correctierecht waarop de raadsman zich heeft beroepen, geen steun vindt in het recht - het na het uitspreken van de gewraakte bewoordingen niet meer in haar macht had om de uitzending daarvan te voorkomen. De verdachte heeft de beledigende taal vervolgens tijdens de opname gebezigd. Hier doet niet aan af dat verdachtes echtgenoot de journalist heeft verzocht het beledigende stuk niet uit te zenden. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat er voorafgaande aan deze opname geen afspraak is gemaakt omtrent enig correctierecht van verdachte. Derhalve werd het delict van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht gepleegd op het moment dat verdachte de beledigende woorden uitte, zij het dat het eerst werd voltooid door de uitzending daarvan."
3.6. Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat de verdachte de gewraakte uitlatingen heeft gedaan tegenover een journalist, die die uitlatingen, naar de verdachte wist, op een band heeft opgenomen om deze op een later tijdstip voor de radio uit te zenden, hetgeen vervolgens ook daadwerkelijk is geschied. 's Hofs oordeel dat in een zodanig geval het delictsbestanddeel "in het openbaar" eerst is vervuld door de uitzending van de desbetreffende uitlatingen, is juist. Voorts heeft het Hof kennelijk en terecht geoordeeld dat voor een veroordeling ter zake van het bij art. 137c Sr voorziene misdrijf is vereist dat het opzet van de verdachte erop is gericht geweest dat zijn uitlatingen ter kennis van het publiek zouden komen.
3.7. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd - hiervoor onder 3.4 weergegeven - kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende het verweer dat haar opzet niet was gericht op openbaarmaking van de desbetreffende uitlatingen. Hetgeen het Hof ter verwerping van het verweer heeft geoordeeld komt erop neer dat het bestaan van bedoeld opzet louter dient te worden beoordeeld naar het moment waarop de uitlatingen tegenover de journalist zijn gedaan, zodat daaraan niet kan afdoen dat de verdachte na dat moment, doch vóór de openbaarmaking van de uitlatingen, de journalist heeft laten weten die uitlatingen te willen corrigeren en openbaarmaking in de oorspronkelijke vorm niet te wensen en evenmin de door het Hof vastgestelde omstandigheid dat de echtgenoot van de verdachte - kennelijk namens haar - de journalist heeft verzocht de beledigende passage niet uit de zenden. Dat zou naar de kennelijke opvatting van het Hof alleen anders zijn indien vooraf een afspraak zou zijn gemaakt omtrent enig correctierecht. Die oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd, zodat het middel, voorzover het daarover klaagt, terecht is voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige klachten van het middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 september 2003.