ECLI:NL:HR:2003:AG3596

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00333/03 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking van de Rechtbank te Breda inzake verlof tot overdracht van gegevensdragers aan Britse autoriteiten

Op 16 september 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda, gedateerd 3 februari 2003, met nummer RK 02/1196. De zaak betreft een verzoek van de Officier van Justitie om verlof voor de overdracht van gegevensdragers aan de politiële autoriteiten in Groot-Brittannië. De betrokkene, geboren in Turkije in 1956, was ten tijde van de beschikking gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Nieuw Vossenveld/Unit 1 EBI' te Vught. De advocaat van de betrokkene, mr. A.G. van der Plas, heeft middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank terecht verlof heeft verleend aan de Rechter-Commissaris om de gegevensdragers ter beschikking te stellen aan de Officier van Justitie. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden. Het eerste middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel, dat betrekking had op de behandeling met gesloten deuren, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanwezige parketpolitie niet de zaal hoefde te verlaten en dat de voorzitter van de Raadkamer op juiste wijze zijn bevoegdheden had gebruikt.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er grond was voor vernietiging van de bestreden beschikking. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2003, door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

16 september 2003
Strafkamer
nr. 00333/03 B
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda van 3 februari 2003, nummer RK 02/1196, naar aanleiding van een door de Officier van Justitie gevraagd verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de bestreden beschikking gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vossenveld/Unit 1 EBI" te Vught.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft verlof verleend aan de Rechter-Commissaris om kopieën van gegevensdragers ter beschikking te stellen aan de Officier van Justitie te Arnhem, tevens plaatsvervangend Officier van Justitie in het arrondissement Breda, tot overdracht van die gegevensdragers aan de politiële autoriteiten in Groot-Brittannië, zoals omschreven in het verzoek van 10 december 2002.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt erover dat de Rechtbank aan haar beslissing de behandeling met gesloten deuren te doen plaatsvinden niet de consequentie heeft verbonden dat de aanwezige parketpolitie de zaal diende te verlaten.
4.2. Voorzover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat een bevel tot behandeling met gesloten deuren als bedoeld in het te dezen toepasselijke art. 22, tweede lid, Sv meebrengt dat de aanwezige ambtenaren van de parketpolitie - die op de voet van art. 124, vijfde lid, Sv zijn belast met de dienst der gerechten en die daarbij de aanwijzingen in acht dienen te nemen die hun, kort gezegd, door de voorzitter worden verstrekt - de zaal waar de behandeling plaatsvindt zouden moeten verlaten, faalt het. Dat standpunt vindt geen steun in het recht.
4.3. Voorzover het middel erover beoogt te klagen dat de Voorzitter van de Raadkamer op onjuiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden tot het handhaven van de orde, kan het evenmin tot cassatie leiden, nu de klacht een handeling betreft waartegen beroep in cassatie niet openstaat.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2003.