ECLI:NL:HR:2003:AG3035
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake meineed
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 17 januari 2002 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1973. De verdachte was veroordeeld voor het afleggen van een valse verklaring onder ede, wat resulteerde in een straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van zestig uren, in plaats van een maand gevangenisstraf. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. M.G. Cantarella, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Het Hof had eerder het verweer van de verdachte verworpen, waarin werd gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de kantonrechter geen aangifte van meineed had mogen doen. De verdediging stelde dat de rechter niet de vrijheid had om aangifte te doen van strafbare feiten die hem in het kader van een civiele procedure waren medegedeeld. Het Hof oordeelde echter dat de rechter in dit geval wel degelijk de bevoegdheid had om aangifte te doen, gezien de tegenstrijdige verklaringen van getuigen, waaronder de verdachte zelf.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, oordelend dat het Hof terecht het Openbaar Ministerie ontvankelijk heeft verklaard in de strafvervolging. De Hoge Raad bevestigde dat een civiel geding zoveel mogelijk op basis van de werkelijkheid moet worden beslist en dat de civiele rechter bevoegd is om aangifte te doen indien hij vermoedt dat er sprake is van meineed. De beslissing van het Hof werd als juist beoordeeld, en het cassatieberoep faalde derhalve.