ECLI:NL:HR:2003:AF9460

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02052/02 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in eerste aanleg door de economische politierechter in Almelo veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.500,-- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor drie maanden. Het hoger beroep van de verdachte was gericht tegen de veroordeling, maar het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Dit gebeurde omdat de dagvaarding in eerste aanleg was betekend aan de bestuurder van de vennootschap die de verdachte vertegenwoordigde, en niet aan de verdachte zelf. De verdachte had niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de dagvaarding als in persoon betekend kon worden beschouwd, en dat de bekendheid van de bestuurder met de dagvaarding ook gold voor de rechtspersoon. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof voldoende was gemotiveerd en niet in strijd was met de wet.

Uitspraak

8 juli 2003
Strafkamer
nr. 02052/02 E
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 12 augustus 2002, nummer 21/002585-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 29 oktober 2001, waarbij de verdachte ter zake van (parketnummer 08/035206-01) "overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens art. 31 van de Wet goederenvervoer over de weg" is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.500,--, alsmede tot gehele stillegging van de onderneming van de veroordeelde waarin dit economisch delict is begaan, voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof, door te overwegen dat sprake is geweest van een betekening van de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon, de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep, althans die beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar verschenen bij haar gemachtigde, [...], die heeft medegedeeld dat het ingestelde hoger beroep van de verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij de verdachte ter zake van het onder parketnummer 08/035206-01 tenlastegelegde is veroordeeld. Voorts heeft die gemachtigde, voorzover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben niet op de hoogte hoe de desbetreffende dagvaarding is uitgereikt.
Het is op zich juist dat [betrokkene 1] bestuurder is van [A] B.V. en dat [A] B.V. één van de rechtspersonen is die de directie vormt van [verdachte].
Met betrekking tot de ontvankelijkheid refereer ik mij aan het oordeel van uw hof."
3.3. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en daartoe als volgt overwogen:
"Verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank Almelo op 29 oktober 2001. De dagvaarding is uitgereikt aan [betrokkene 1], enig directeur van de besloten vennootschap [A] B.V., welke vennootschap één van de twee rechtspersonen is die de directie vormen van verdachte. Derhalve geldt de dagvaarding als in persoon betekend.
Verdachte is op 29 oktober 2001 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis is namens verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 23 november 2001.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijke voorgeschreven termijn is ingesteld, zal verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.4. De akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte tegen de terechtzitting van de Economische Politierechter van 29 oktober 2001 met parketnummer 08/035206-01 houdt in dat de gerechtelijke brief op 11 september 2001 op het adres [a-straat 1] te [vestigingsplaats] is uitgereikt aan "[betrokkene 1], zoon, die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van geadresseerde en bereid te zijn de brief te bezorgen".
3.5. Bij de stukken bevinden zich meerdere uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor De Veluwe en Twente. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
(i) het uittreksel van 25 januari 2001 vermeldt dat het adres van de verdachte is [a-straat 1], [vestigingsplaats] en dat sinds 1 juli 1997 [B] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] de bestuurder is van de verdachte;
(ii) een uittreksel van 9 augustus 2002 houdt in dat sinds 5 mei 1994 de bestuurders van [B] B.V. zijn: [C] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] en [A] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] en dat deze zelfstandig bevoegd zijn;
(iii) een uittreksel van 9 augustus 2002 vermeldt dat sinds 5 mei 1994 de bestuurder van [A] B.V. is: [betrokkene 1], [b-straat 1], [vestigingsplaats], zelfstandig bevoegd.
3.6. In het hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel van het Hof dat de vennootschap [A] B.V. één van de twee rechtspersonen is die de directie vormen van de verdachte, heeft het Hof tegen de achtergrond van de hem bekende gegevens kennelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat dit één van de twee rechtspersonen betreft die de directie vormen van de vennootschap [B] B.V., die bestuurder is van de verdachte.
Uit de hiervoor onder 3.5 weergegeven inhoud van de uittreksels uit het handelsregister volgt dat [betrokkene 1] de natuurlijke persoon is, die feitelijk (mede) optreedt als bestuurder van [verdachte], zodat zijn bekendheid met de dagvaarding in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als bekendheid daarmee bij (de directie van) de rechtspersoon.
's Hofs oordeel dat [betrokkene 1] onder de gegeven omstandigheden moet worden aangemerkt als bestuurder van de verdachte in de zin van art. 529, tweede lid, Sv en dat derhalve de dagvaarding met parketnummer 08/035206-01 - ook al is deze aan [betrokkene 1] uitgereikt in diens door hem zelf genoemde hoedanigheid van werknemer van de verdachte - heeft te gelden als aan de verdachte in persoon uitgereikt, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.7. Het middel kan dus niet slagen.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 juli 2003.