ECLI:NL:HR:2003:AF9454

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01925/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram. De verdachte had beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat er geen transactie was aangeboden. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het aanbieden van een transactie in dit geval niet vereist was, gezien de hoeveelheid hennep die was aangetroffen.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het Hof juist was. De Hoge Raad stelde vast dat de richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot middelen vermeld op lijst II van de Opiumwet, zoals in deze zaak, in beginsel tot dagvaarding leiden, maar dat het Openbaar Ministerie in bepaalde gevallen ook een transactie kan aanbieden. In dit geval was het oordeel van het Hof dat het aanbieden van een transactie niet nodig was, correct. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd diende te worden.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 225,--, subsidiair vier dagen hechtenis, waarvan € 125,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd op 30 september 2003.

Uitspraak

30 september 2003
Strafkamer
nr. 01925/02
SCR/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 april 2002, nummer 21/001819-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 7 juli 2000, voorzover aan het oordeel van het Hof onderworpen - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een geldboete van € 225,--, subsidiair vier dagen hechtenis, waarvan € 125,--, subsidiair twee dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde feit op de grond dat het Openbaar Ministerie overeenkomstig de desbetreffende richtlijnen de verdachte ter zake van dat feit een transactievoorstel had moeten doen.
3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 29 februari 2000 in de gemeente Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad een aantal toppen van hennepplanten, in totaal een hoeveelheid van (ongeveer) 56 1/2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.2.2. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu is verzuimd aan verdachte een transactie aan te bieden met betrekking tot het hem onder 2 telastegelegde feit.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het onder 2 telastegelegde feit - overtreding van artikel 3 onder C van de Opiumwet - is cumulatief telastegelegd met overtreding van artikel 317 subsidiair artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. In dit kader was het aan verdachte aanbieden van een transactie met betrekking tot feit 2 niet vereist."
3.3. De, inmiddels vervallen, te dezen toepasselijke "Richtlijnen opsporings- en strafvorderingsbeleid strafbare feiten Opiumwet" (Stcrt. 1996, 187) (hierna: de Richtlijnen) houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"3. Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot middelen vermeld op lijst II (hennepprodukten), anders dan een hoeveelheid van minder dan 30 gram
(...)
3.2. (...) aanwezig hebben
(...)
Ook hier is de hoeveelheid van belang bij de opsporing en vervolging.
(...)
Bijlage B - Richtlijn middelen vermeld op lijst II (soft drugs)
I. Opzettelijk aanwezig hebben (...) van soft drugs
Het uitgangspunt/criterium is de hoeveelheid eindprodukt.
a. tot 5 gram politiesepot met afstand
b. van 5 tot 30 gram: f 50,- tot f 150,-
c. van 30 gram tot 1 kilo: f 5,- tot 10,- per gram (evt. transactie)
(...)."
3.4. De hiervoor geciteerde passage I onder c uit bijlage B bij de Richtlijnen moet aldus worden verstaan dat bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 30 gram of meer van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II - zoals de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid hennep - in beginsel tot dagvaarding zal worden overgegaan, doch dat aan de verdachte eventueel een transactie kan worden aangeboden. Het oordeel van het Hof dat het aanbieden van een transactie met betrekking tot feit 2 niet was vereist, is mitsdien juist, zodat de tegen dat oordeel gerichte motiveringsklacht buiten beschouwing kan blijven.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 september 2003.