ECLI:NL:HR:2003:AF9442

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/115HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in civiele zaak over schadevergoeding en aansprakelijkheid na terugtred uit overeenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H. Barendrecht, tegen de verweerders in cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. van Staden ten Brink. De zaak heeft zijn oorsprong in een geding dat op 21 september 1994 is gestart door de verweerders, die eiser hebben gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg. De verweerders vorderden een schadevergoeding van ƒ 292.094,--, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van schade die zij zouden hebben geleden door de terugtred van eiser uit een overeenkomst tot gezamenlijke praktijkuitoefening.

De rechtbank heeft in een vonnis van 20 maart 1996 eiser aansprakelijk verklaard voor de geleden schade. Na een tussenvonnis op 23 december 1998 heeft de rechtbank in een eindvonnis op 22 september 1999 eiser veroordeeld tot betaling van ƒ 74.917,--, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar ook verweerders incidenteel hoger beroep hebben ingesteld.

Het Gerechtshof heeft op 22 november 2001 in het incidentele beroep de eerdere vonnissen vernietigd en eiser veroordeeld tot betaling van ƒ 109.423,--, met wettelijke rente. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en heeft het beroep verworpen. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

12 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/115HR
HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H. Barendrecht,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerder 2], en
3. [Verweerder 3],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 21 september 1994 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en - na vermeerdering van eis - gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 292.094,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van de gelegde beslagen.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 maart 1996 voor recht verklaard dat [eiser] aansprakelijk is voor de ten gevolge van zijn terugtred uit de tussen partijen bestaande overeenkomst tot realisering van een gezamenlijke praktijkuitoefening door [verweerder] c.s. geleden schade en partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de aard en hoogte van die schade.
[Verweerder] c.s. hebben hun vordering, wat de hoofdsom betreft, verminderd tot ƒ 204.038,--. Na een tussenvonnis van 23 december 1998 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 22 september 1999 [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 74.917,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 23 december 1998 en 22 september 1999 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
[Verweerder] c.s. hebben bij memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep gevorderd [eiser] alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 139.423,-- ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij arrest van 22 november 2001 heeft het hof in het incidenteel beroep de bestreden vonnissen vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 109.423,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 1993 tot de voldoening daarvan, dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 12 september 2003.