ECLI:NL:HR:2003:AF9429

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/089HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de EU-Betekeningsverordening en de gevolgen van taalweigerings bij betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en de vennootschap naar Duits recht, Berlin Chemie AG. De zaak betreft een geschil over de betekening van een dagvaarding aan Berlin Chemie, die weigerde de stukken in ontvangst te nemen omdat deze niet in de Duitse taal waren vertaald. De Hoge Raad heeft de vragen van uitleg van de EU-Betekeningsverordening aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voorgelegd. De kern van de zaak draait om de vraag of de weigering van de geadresseerde om een stuk in ontvangst te nemen, omdat niet aan het taalvoorschrift is voldaan, gevolgen heeft voor de rechtsgeldigheid van de betekening. De Hoge Raad overweegt dat er geen expliciete bepalingen in de Verordening zijn die het rechtsgevolg van een dergelijke weigering regelen. Dit leidt tot de vraag of het mogelijk is om het verzuim te herstellen door alsnog een vertaling aan de geadresseerde te doen toekomen. De Hoge Raad houdt verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de gestelde vragen.

Uitspraak

17 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/089HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
de vennootschap naar Duits recht BERLIN CHEMIE AG, gevestigd te Berlijn, Bondsrepubliek Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 21 juni 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: Berlin Chemie - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: de vier in het petitum van de dagvaarding vermelde beslagen op te heffen, en subsidiair: Berlin Chemie te veroordelen deze beslagen binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor elke dag dat zij daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft;
2. Berlin Chemie te gebieden zich te onthouden om ter zake van hetzelfde feitencomplex nog verder beslag te leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 25.000,-- per overtreding en per dag dat deze overtreding voortduurt.
Berlin Chemie heeft de vordering bestreden.
De president heeft bij vonnis van 13 juli 2001 de gevorderde voorzieningen geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] bij exploot van 27 juli 2001, uitgebracht aan het kantoor van mr. F.J. Boom, de procureur van Berlin Chemie in eerste aanleg, beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Berlin Chemie werd daarbij opgeroepen tegen de rolzitting van het hof van 7 augustus 2001.
Omdat verzuimd was de zaak ter rolle van het hof in te schrijven, heeft [eiser] vervolgens op 9 augustus 2001 een herstelexploot doen uitbrengen. Daarbij is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van het hof van 23 augustus 2001. Op deze rolzitting is Berlin Chemie niet verschenen.
Het hof heeft de beslissing op het verzoek van [eiser] tegen Berlin Chemie verstek te verlenen aangehouden om [eiser] in de gelegenheid te stellen Berlin Chemie op te roepen overeenkomstig art. 4 sub 7 (oud) Rv. en de op 31 mei 2001 in werking getreden Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, PbEG L 160/37 (hierna: de Verordening).
Bij exploot van 7 september 2001, betekend aan het parket van de procureur-generaal bij het hof, is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van het hof van 9 oktober 2001. Ook op deze rolzitting is Berlin Chemie niet verschenen.
De beslissing op het verzoek van [eiser] om tegen Berlin Chemie verstek te verlenen is wederom door het hof aangehouden, ditmaal in afwachting van het verstrekken van gegevens waaruit blijkt dat ten aanzien van de betekening of kennisgeving is voldaan aan art. 19 van de Verordening.
Deze gegevens zijn verstrekt ter rolzitting van het hof van 4 december 2001.
Bij arrest van 18 december 2001 heeft het hof het tegen Berlin Chemie gevraagde verstek geweigerd en verstaan dat de instantie is geëindigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Berlin Chemie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal verzoeken over de in de conclusie bedoelde vragen van uitlegging van de Verordening uitspraak te doen, en het geding zal schorsen totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de hiervoor onder 1 vermelde feiten.
3.2 Het hof heeft in de bestreden uitspraak als volgt overwogen:
"3.1 Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betekening of kennisgeving van de dagvaarding aan Berlin Chemie heeft plaatsgevonden volgens de Duitse wetgeving, maar dat Berlin Chemie geweigerd heeft de stukken in ontvangst te nemen, omdat deze niet in de Duitse taal waren vertaald.
3.2 De in Duitsland aangeboden dagvaarding is niet vertaald in de officiële taal van de aangezochte staat of in een taal die degene voor wie de dagvaarding bestemd is, begrijpt. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8 van de EU-Betekeningsverordening. Hieraan moet het gevolg worden verbonden dat het gevraagde verstek moet worden geweigerd."
3.3.1 Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in zijn hiervoor weergegeven rov. 3.2 te oordelen dat het verstek moet worden geweigerd. Het hof had, aldus het middel, zonder meer verstek moeten verlenen, subsidiair een nieuwe rechtsdag moeten bepalen en moeten gelasten dat Berlin Chemie tegen die dag zou worden opgeroepen met herstel van eventuele fouten van het eerdere exploot. Het middel betreft de uitleg van art. 8 van de Verordening. Dit artikel luidt als volgt:
"1. De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:
a) de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;
b) een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.
2. Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug."
3.3.2 Opmerking verdient dat noch de tekst van art. 8 noch enige andere bepaling van de Verordening inhoudt welk rechtsgevolg dient te worden verbonden aan de in het eerste lid van art. 8 bedoelde weigering door de persoon voor wie het stuk is bestemd, om het stuk in ontvangst te nemen. De Verordening kent niet een gepubliceerd toelichtend rapport, terwijl ook de wordingsgeschiedenis van de Verordening bij gebreke van voor publieke inzage bestemde stukken geen steun kan bieden bij de uitleg van voormeld art. 8. Ook de considerans van de Verordening, waar in overweging 10 aandacht wordt besteed aan de vraag in welke taal of talen een betekening of kennisgeving moet worden verricht, biedt geen uitsluitsel over de vraag wat het rechtsgevolg is in het geval dat niet is voldaan aan het taalvoorschrift van art. 8 en de geadresseerde op deze grond weigert het stuk in ontvangst te nemen. Aangenomen zou kunnen worden dat, nu de geadresseerde op goede gronden heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen, het ervoor moet worden gehouden dat in het geheel geen betekening heeft plaatsgevonden. Denkbaar is echter ook dat moet worden aangenomen dat het is toegestaan om, na de weigering door de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen, het gebrek te herstellen door alsnog een vertaling aan de geadresseerde te doen toekomen. In laatstgenoemd geval rijst vervolgens de vraag binnen welke termijn en op welke wijze de vertaling aan de geadresseerde ter kennis moet worden gebracht. Dient bij de toezending van de vertaling de door de Verordening aangegeven weg voor kennisgeving en betekening van stukken te worden gevolgd of is de wijze van toezending vrij? Voorts is van belang of, wanneer de mogelijkheid van herstel wordt geboden, daarop het nationale procesrecht van toepassing is.
3.4 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Hoge Raad voor de beoordeling van het middel een beslissing omtrent de uitlegging van art. 8 van de Verordening noodzakelijk acht. De Hoge Raad zal derhalve op de voet van art. 234 EG het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken dit artikel bij wijze van prejudiciële beslissing uit te leggen.
4. Omschrijving van de feiten waarop de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te geven uitleg moet worden toegepast
De Hoge Raad verwijst naar de hiervoor onder 1 vermelde feiten, waarvan te dezen moet worden uitgegaan.
5. Vragen van uitleg
De vragen van uitleg van de Verordening, waarvan de Hoge Raad beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen nodig acht voor zijn beslissing op het cassatieberoep, zijn de volgende:
1. Dient art. 8 lid 1 van de Verordening aldus te worden uitgelegd dat in geval van weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen op de grond dat niet aan het taalvoorschrift van genoemde bepaling is voldaan, de mogelijkheid voor de verzender bestaat om het verzuim te herstellen?
2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: moet aan de weigering om het stuk in ontvangst te nemen het rechtsgevolg verbonden worden dat de betekening in het geheel geen werking heeft?
3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
a. Binnen welke termijn en op welke wijze dient de vertaling aan de geadresseerde ter kennis te worden gebracht? Gelden voor het toezenden van de vertaling de eisen die de Verordening stelt aan de betekening en kennisgeving van stukken of is de wijze van toezending vrij?
b. Is op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen het nationale procesrecht van toepassing?
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de hiervoor onder 5. geformuleerde vragen uitspraak te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het Hof van Justitie naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 17 oktober 2003.