ECLI:NL:HR:2003:AF8844
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van ING Bank N.V. tegen curator in faillissement van de vader
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ING Bank N.V. en de curator van de vader, die failliet was verklaard. De Bank had in hoger beroep een vordering van de curator bestreden, die de Bank had gedagvaard tot betaling van een bedrag van ƒ 41.989,85, vermeerderd met rente. De curator stelde dat een betaling door de zoon van de vader aan de Bank, die op 31 januari 1996 had plaatsgevonden, in feite een betaling aan de vader was ter voldoening van een deel van de koopsom van het bedrijf dat de zoon van de vader had overgenomen. De rechtbank en het gerechtshof hadden de vordering van de curator toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de betaling niet als een voldoening van een eigen schuld van de zoon aan de Bank kon worden beschouwd.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de curator geen aanspraak kon maken op het bedrag dat door de zoon was betaald, omdat deze betaling was gedaan ter voldoening van de schuld aan de vader en niet aan de Bank. De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het hof dat de zoon aan de vader had betaald, niet onbegrijpelijk was en dat de curator geen recht had op de betaling aan de Bank. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Bank en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator waren begroot op € 1.928,07.