ECLI:NL:HR:2003:AF8751

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01898/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens ongeldige betekening van de dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld en bedreiging. De verdachte, geboren in Groot-Brittannië, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J. Hoogendam. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep niet rechtsgeldig was betekend. De verdachte had tijdens eerdere zittingen zijn adres opgegeven als 'Wellsborough, [a-straat] 22', maar de dagvaarding was verzonden naar een ander adres, 'Welssborough (GB), [a-straat] 2'. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ambtshalve de geldigheid van de appèldagvaarding had moeten onderzoeken voordat het verstek verleende tegen de niet verschenen verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig, waarmee de rechtsgang van de verdachte werd hersteld. Dit arrest benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen in het strafrecht en de noodzaak voor de rechter om de geldigheid van de betekening te controleren.

Uitspraak

2 september 2003
Strafkamer
nr. 01898/02
EW/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2002, nummer 22/001540-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1972, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 februari 2001 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep niet rechtsgeldig is betekend, omdat deze niet naar het juiste, door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven, adres van de verdachte in het buitenland is verzonden.
3.2. De stukken van het geding houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) Op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 mei 2000 en 17 augustus 2000 is de verdachte telkens samen met zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam, ter terechtzitting verschenen. De processen-verbaal van die terechtzittingen houden in als door de verdachte opgegeven adres respectievelijk "Wellsborough, 22 [a-straat]" en "Groot Brittanië, Wellsborough, 22 [a-straat]".
(ii) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de oproeping om te verschijnen op de laatste terechtzitting in eerste aanleg van 6 februari 2001 houdt in, voorzover voor de beoordeling van belang, dat de Officier van Justitie deze op 19 januari 2001 als gewone brief heeft verzonden aan het adres van de verdachte in het buitenland, te weten "Wellsborough, Grootbrittanië,
[a-straat] 2". Het dubbel van de oproeping houdt in dat van deze oproeping op 19 januari 2001 een afschrift aan de raadsman is verstrekt.
(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 februari 2001 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, doch wel zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam, en dat deze laatste heeft verklaard:
"Mijn cliënt komt niet. Hij kan de overtocht vanuit Engeland niet betalen."
Daaruit heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte van die terechtzitting op de hoogte was.
(iv) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2002 houdt in, voorzover voor de beoordeling van belang, dat de Advocaat-Generaal bij het Hof deze op 12 februari 2002 als gewone brief heeft verzonden aan het adres van de verdachte in het buitenland, te weten "Welssborough (GB), [a-straat] 2".
Aan het dubbel van de dagvaarding is voorts gehecht een aan de raadsman van de verdachte, mr. P.J. Hoogendam, gericht afschrift van die dagvaarding, gedateerd 11 februari 2002, onder meer inhoudend:
"De advocaat-generaal deelt u mede dat op vrijdag 29 maart 2002 te 14.30 uur ter terechtzitting van het gerechtshof te 's-Gravenhage, (...) wordt behandeld de strafzaak tegen uw cliënt:
(...) [verdachte] (...) wonende te WELSSBOROUGH (GB), adres [a-straat] 2."
(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2002 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, doch wel zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam, en dat deze laatste heeft medegedeeld niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
3.3. In de toelichting op het middel wordt de stelling ingenomen dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet voldoet aan het voorschrift van art. 588, tweede lid, Sv omdat deze niet is verzonden aan het door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven adres Wellsborough, [a-straat] 22 en dat het adres waarnaar die dagvaarding is verzonden een foutief adres is.
3.4. Alvorens verstek tegen de niet verschenen verdachte te verlenen was het Hof gehouden ambtshalve de geldigheid van de appèldagvaarding te onderzoeken.
3.5. 's Hofs in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appèldagvaarding op een geldige wijze is betekend door toezending daarvan door het Openbaar Ministerie aan het adres Welssborough (GB), [a-straat] 2, is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte op de hiervoor onder 3.2 sub (i) vermelde terechtzittingen van de Rechtbank heeft opgegeven dat hij woonde te Welssborough (GB), [a-straat] 22 en de stukken van het geding niets inhouden waaruit kan volgen dat het adres van de verdachte nadien is gewijzigd in [a-straat] 2. Daaraan doet niet af hetgeen hiervoor onder 3.2 sub (iii) is overwogen, aangezien daaruit wel kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte is geraakt van de terechtzitting van de Rechtbank van 6 februari 2001, alwaar de raadsman de verdediging heeft gevoerd, maar niet dat het adres van de verdachte toen was [a-straat] 2 te Welssborough (GB) naar welk adres de desbetreffende oproeping is gezonden.
3.6. Voorzover het middel over bedoeld oordeel van het Hof klaagt, is het dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 september 2003.