ECLI:NL:HR:2003:AF8272

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/103HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid en schadevergoeding in civiele rechtszaak

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.L. van Lookeren Campagne, verweerder gedagvaard voor de Rechtbank te Breda op 4 juni 1999. Eiser vorderde dat verweerder aansprakelijk werd gesteld voor de door hem geleden schade en verzocht om schadevergoeding, uitvoerbaar bij voorraad. De Rechtbank heeft op 19 september 2000 de vordering afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 17 december 2001 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De advocaat-generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Dit arrest is gewezen door vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en F.B. Bakels. De uitspraak is in het openbaar gedaan door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

11 juli 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/103HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 4 juni 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade en [verweerder] te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 september 2000 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 december 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.