ECLI:NL:HR:2003:AF8271
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Colportagewet en de kwalificatie van vermogensrechten in overeenkomsten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser] en [Verweerster]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vordering van [Verweerster] tegen [Eiser] voor de Rechtbank te Haarlem, waarbij [Verweerster] een bedrag van ƒ 7.484,60 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft de vordering toegewezen, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de Rechtbank vernietigd en [Eiser] veroordeeld tot betaling van ƒ 3.293,18. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij [Verweerster] niet is verschenen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest de kwalificatie van de overeenkomst tussen [Eiser] en [Verweerster] onder de Colportagewet beoordeeld. Het Hof had overwogen dat [Eiser] als colporteur is opgetreden, omdat hij [Verweerster] als particulier heeft benaderd om deel te nemen aan een piramidespel, wat impliceert dat de overeenkomst een vermogensrecht voor [Verweerster] zou opleveren. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door de overeenkomst als een vermogensrecht aan te merken, ook al betreft het een voorwaardelijk recht. De Hoge Raad heeft het beroep van [Eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Colportagewet en de kwalificatie van vermogensrechten in overeenkomsten, en benadrukt de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtszekerheid in civiele zaken.