ECLI:NL:HR:2003:AF8266

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/056HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake cassatie tegen een arbitrale uitspraak

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Groen, verweerder in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te Groningen. Eiser vorderde de vernietiging van een arbitrale uitspraak van 13 februari 1998 en schorsing van de tenuitvoerlegging totdat er onherroepelijk over de vernietiging was beslist. Verweerder heeft de vordering bestreden en in reconventie primair en subsidiair een bedrag van ƒ 36.013,55 en ƒ 33.254,65 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft op 12 november 1999 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 21 november 2001 het vonnis heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van verweerder. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Uitspraak

19 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/056HR
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 10 maart 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en gevorderd het op 13 februari 1998 tussen partijen gewezen arbitrale vonnis te vernietigen en de tenuitvoerlegging te schorsen totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk zal zijn beslist.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en voorwaardelijk in reconventie gevorderd:
primair: [eiser] te veroordelen aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van ƒ 36.013,55, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 23 november 1996, alsmede te vermeerderen met een bedrag van ƒ 10.521,50 inzake de proceskostenveroordeling in de arbitrale procedure, en
subsidiair: [eiser] te veroordelen aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van ƒ 33.254,65, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 23 november 1996, alsmede te vermeerderen met een bedrag van ƒ 10.521,50 inzake de proceskostenveroordeling in de arbitrale procedure.
Bij conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie heeft [eiser] de voorwaardelijk in reconventie ingestelde vordering bestreden en in conventie zijn eis gewijzigd en aangevuld met een subsidiaire vordering tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van ƒ 20.634,64 wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de kosten van herstel van de fout bij het ontwerp van het appartement [A-straat] te [plaats], of zoveel minder als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 20 februari 1997, alsmede [verweerder] te veroordelen in de kosten met betrekking tot de eis in reconventie.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 november 1999 in conventie de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 21 november 2001 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij een ter griffie ingekomen brief van 15 mei 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 19 september 2003.