ECLI:NL:HR:2003:AF8050

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02729/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor medeplegen van moord en andere strafbare feiten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van moord en opzettelijk brand stichten. De Hoge Raad heeft op 17 juni 2003 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep voor zover dit gericht was tegen een tussenarrest van het Hof van 18 december 2001. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet ontvankelijk was omdat de einduitspraak niet mede berustte op de tussenuitspraak. De overige middelen van cassatie werden door de Hoge Raad verworpen, omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor cassatie. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak, en bevestigde daarmee de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

17 juni 2003
Strafkamer
nr. 02729/02
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 september 2002, nummer 22/001136-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 mei 2001 - de verdachte ter zake van 1 primair "medeplegen van moord, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", 3 primair "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven of beroofd houden" en 4. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de
Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot twintig jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beroep voorzover dat is gericht tegen het tussenarrest van 18 december 2001 en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het op 1 oktober 2002 ingestelde cassatieberoep richt zich kennelijk mede tegen de ter terechtzitting van 18 december 2001 gegeven tussenuitspraak. Nu het onderzoek ter terechtzitting nadien ter terechtzitting van 15 januari 2002 wegens een gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw is aangevangen, kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen voorzover dit is gericht tegen de tussenuitspraak van het Hof van 18 december 2001, aangezien de einduitspraak niet mede berust op die tussenuitspraak. Het eerste en het tweede middel behoeven derhalve geen bespreking.
4. Beoordeling van het negende en het elfde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Het negende en het elfde middel voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep voorzover dit is gericht tegen het tussenarrest van het Hof van 18 december 2001;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 17 juni 2003.