ECLI:NL:HR:2003:AF7805

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37880
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten van vermogensbeheer in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.532, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verminderde tot ƒ 115.024. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende, die zich richten tegen de slotsom van het Hof dat de werkkamer van belanghebbende niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor vermogensbeheer is gebruikt. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 22 maart 2000, waarin werd geoordeeld dat kosten verbonden aan een werkkamer die uitsluitend voor vermogensbeheer wordt gebruikt, aftrekbaar zijn. In deze zaak heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende de meeste tijd in zijn werkkamer besteedde aan het volgen van beurskoersen en het lezen van beursnieuws, met als doel het behalen van koerswinsten. Dit betekent dat de werkkamer niet aan de vereisten voor aftrekbaarheid voldeed.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat het Hof niet van een te beperkt begrip van vermogensbeheer is uitgegaan. De Hoge Raad acht ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 25 april 2003.

Uitspraak

Nr. 37.880
25 april 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 2001, nr. 177/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.532, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 115.024. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In zijn arrest van 22 maart 2000, nr. 35093, BNB 2000/180, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de algemene regel van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) voortvloeit dat indien een belastingplichtige in redelijkheid heeft kunnen besluiten een werkkamer in zijn woning uitsluitend of nagenoeg uitsluitend te gebruiken voor vermogensbeheer, zodat deze aan het persoonlijke leven van die belastingplichtige en zijn gezin is onttrokken, de aan het gebruik van die kamer verbonden kosten als kosten van vermogensbeheer tot de aftrekbare kosten behoren.
3.2. In dit geval heeft belanghebbende, naar 's Hofs in cassatie niet bestreden oordeel, de meeste tijd in zijn werkkamer besteed aan het volgen van beurskoersen en het lezen van beursnieuws met het oog op het behalen van koerswinsten en het vermijden van koersverliezen door middel van de aankoop en de verkoop van effecten. Het Hof heeft hieraan de slotsom verbonden dat belanghebbende de werkkamer niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend heeft gebruikt voor vermogensbeheer. De klachten richten zich tegen deze slotsom met het betoog dat het Hof van een te beperkt begrip vermogensbeheer is uitgegaan.
3.3. Het gaat bij de op artikel 35 van de Wet berustende aftrekbaarheid van kosten van vermogensbeheer om kosten welke drukken op de inkomsten uit vermogen als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet. De inhoud van het begrip vermogensbeheer als hiervoor bedoeld wordt derhalve bepaald door het doel van de werkzaamheden, te weten de verwerving, de inning of het behoud van als inkomsten uit vermogen aan te merken voordelen. Het met de aankoop en de verkoop van effecten behaalde resultaat behoort niet tot de inkomsten uit vermogen als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet. Dat brengt mee dat met het oog daarop verrichte werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als vermogensbeheer als hiervoor bedoeld. De klachten falen derhalve voorzover zij het Hof verwijten van een te beperkt begrip vermogensbeheer te zijn uitgegaan.
3.4. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2003.