ECLI:NL:HR:2003:AF7688

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/320HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vervallenverklaring in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Bouw- en Exploitatiemaatschappij Roham B.V. (hierna: eiseres) en Mr. Nils Sebastiaan Reerink, curator in het faillissement van Planex B.V. (hierna: verweerder). De zaak betreft een geschil over de vervallenverklaring van een hoger beroep dat door eiseres was ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam. Eiseres had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van 15 februari 1995, waarin zij was veroordeeld tot schadevergoeding aan Planex. Na het verlenen van verstek tegen Planex, werd de zaak ambtshalve geroyeerd door het Hof op 7 september 1995. Planex werd op 29 februari 2000 in staat van faillissement verklaard, waarbij verweerder als curator werd benoemd.

Eiseres heeft de zaak opnieuw aanhangig gemaakt, maar de curator vorderde vervallenverklaring van de instantie, omdat er meer dan drie jaar was verstreken zonder voortzetting van de procedure. De Hoge Raad oordeelde dat de eis tot vervallenverklaring geacht moet worden te zijn gedaan op 8 januari 2001, toen de curator zijn akte betekende. Eiseres had eerder een brief aan de griffier van het Hof gestuurd, maar het Hof oordeelde dat deze brief niet als een behoorlijke procesakte kon worden aangemerkt, omdat er geen afschrift was gezonden aan Planex of de curator.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de curator in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak benadrukt de vereisten voor procesakten in faillissementsprocedures en de rechten van partijen in dergelijke geschillen.

Uitspraak

27 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/320HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
Mr. Nils Sebastiaan REERINK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van PLANEX B.V., kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Planex B.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen: Planex - heeft bij exploit van 31 december 1991 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en - na eiswijziging - gevorderd [eiseres] op grond van wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad, te veroordelen om aan Planex de in de dagvaarding bedoelde schade te vergoeden, primair op te maken bij staat, subsidiair vast te stellen op ƒ 670.753,48, te vermeerderen met de in de dagvaarding bedoelde "p.m.-posten" en wettelijke rente, en primair en subsidiair vanwaardeverklaring van het door Planex op 23 december 1991 gelegde conservatoire beslag.
[Eiseres] heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 januari 1994 [eiseres] veroordeeld tot vergoeding aan Planex van de in dit vonnis bedoelde schade, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 1991 tot de voldoening, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Planex heeft naar aanleiding van het vonnis van 12 januari 1994 bij exploit van 25 maart 1994 op de voet van art. 613 Rv. aan [eiseres] een staat van kosten, schaden en interessen betekend en bij conclusie van eis gevorderd deze schade vast te stellen op een totaalbedrag van ƒ 2.756.833,33 inclusief de wettelijke rente over de verschillende schadeposten tot en met juni 1994.
[Eiseres] heeft het gevorderde bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 15 februari 1995 in de schadestaat [eiseres] veroordeeld om aan Planex te voldoen een bedrag van ƒ 2.756.833,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over de blijkens de schadestaat verschuldigde hoofdsommen vanaf 1 juli 1994 tot de voldoening, en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen het vonnis van 15 februari 1995 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Nadat tegen Planex verstek was verleend, is de zaak ter rolle van 7 september 1995 ambtshalve geroyeerd.
Planex is bij vonnis van de Rechtbank van 29 februari 2000 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder in cassatie tot curator in het faillissement.
Bij brief van 27 december 2000 heeft de procureur van [eiseres] de griffier van het Hof verzocht de zaak op de rol te plaatsen voor voortprocederen om schorsing op de voet van art. 27 c.q. 28 Fw. te vragen teneinde binnen een door het Hof te stellen termijn de curator in het geding op te roepen.
De curator heeft bij exploit van 8 januari 2001 aan [eiseres] doen aanzeggen dat hij de zaak in de staat waarin deze zich bevindt overneemt, en [eiseres] ter zitting van het Hof gedagvaard teneinde vervallenverklaring van de instantie te horen vorderen.
[Eiseres] heeft zich tegen deze incidentele vordering verzet.
Bij arrest van 12 juli 2001 heeft het Hof de instantie vervallen verklaard.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
Bij dagvaarding van 24 maart 1995 is [eiseres] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de Rechtbank van 15 februari 1995, gewezen tussen haar als gedaagde en Planex als eiseres. Nadat tegen Planex verstek was verleend, is de zaak ter rolle van het Hof op 7 september 1995 ambtshalve geroyeerd.
Planex is op 29 februari 2000 in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder in cassatie als curator.
[eiseres] heeft bij brief aan de griffier van het Hof van 27 december 2000 de zaak opgebracht op de rol van 18 januari 2001.
De curator heeft bij op 8 januari 2001 aan de procureur van [eiseres] betekende akte (met bijlage) verklaard dat sedert 7 september 1995 meer dan drie jaren zijn verlopen zonder dat de zaak is voortgezet en dat hij het proces overneemt, met oproeping om voor het Hof te verschijnen om te horen vorderen vervallenverklaring van de instantie. Op de dienende dag is de curator hiervan akte verleend. [Eiseres] heeft tegen de vordering verweer gevoerd. Het Hof heeft de instantie vervallen verklaard.
De eis tot vervallenverklaring moet, naar het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof, geacht worden te zijn "gedaan" op 8 januari 2001, toen de akte van de curator werd betekend.
De daaraan voorafgaande opbrengingsbrief van 27 december 2000 aan de griffier kan naar het eveneens in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof in beginsel een behoorlijke procesakte in de zin van art. 281 (oud) Rv. opleveren die aan vervallenverklaring in de weg kan staan. Evenwel moet daarvoor volgens het Hof wel voldaan zijn aan de eis dat van die brief vóór 8 januari 2001 een afschrift is gezonden aan Planex of aan de curator, en komt het Hof, nu dit laatste niet was gebeurd en er geen feiten zijn gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden, tot het oordeel dat de brief van 27 december 2000 niet aan toewijzing van de vordering tot vervallenverklaring in de weg staat.
3.2 Op deze zaak zijn van toepassing de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dit gold vóór 1 januari 2002.
Onderdeel 1 klaagt dat het Hof heeft miskend dat aan een behoorlijke procesakte die een vordering tot vervallenverklaring blokkeert, in de hier gegeven omstandigheden ten gunste van een partij jegens wie verstek is verleend, rechtens niet de eis mag worden gesteld dat haar wederpartij daarvan eerst aan haar (of aan haar pas na die verstekverlening benoemde en nog niet de procedure overgenomen hebbende curator) mededeling doet middels - in casu - het toezenden van een afschrift van de brief aan het gerecht waarin die procesakte is vervat.
Deze klacht slaagt. De partij tegen wie verstek is verleend, neemt niet deel aan het geding en aan haar behoeven dan ook geen afschriften van conclusies en andere gedingstukken te worden toegezonden. [eiseres] was derhalve in beginsel niet verplicht aan Planex of aan de curator afschrift van de brief van 27 december 2000 te zenden. Uit de vaststellingen van het Hof betreffende het verloop van de procedure volgt dat er vóór 8 januari 2001 ook geen bijzondere omstandigheden waren, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het Hof heeft dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat die brief niet als een behoorlijke procesakte kan worden aangemerkt, nu daarvan geen afschrift is gezonden aan Planex of aan de curator.
3.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juli 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 375,47 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 juni 2003.