Op vordering van thans verweerder in cassatie sub 2 - verder te noemen: [verweerder 2] - heeft de rechtbank te Breda thans eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - bij verstekvonnis van 25 juli 1995, rolnummer 17295/HA ZA 94-2056, veroordeeld tot betaling aan [verweerder 2] van een bedrag van ƒ 2.128.000,-- ter zake van provisie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 1992 en de proceskosten van ƒ 11.797,37.
Bij exploit van 16 januari 1998 is [eiser] in verzet gekomen tegen voormeld verstekvonnis en heeft hij gevorderd dat de rechtbank hem zal ontheffen van de tegen hem uitgesproken veroordeling bij voormeld verstekvonnis en dat de rechtbank [verweerder 2] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans diens vordering zal afwijzen.
Verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: [verweerder 1] - fungeerde in deze verzetprocedure als procureur van [eiser].
[Verweerder 2] heeft in oppositie de vordering van [eiser] bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 oktober 1998 [eiser] bewijslevering opgedragen. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij vonnis van 14 september 1999 het vonnis van deze rechtbank van 25 juli 1995 bekrachtigd.
Bij exploit van 5 november 1999 heeft mr. H.A. Stein als de nieuwe procureur van [eiser] tegenover [verweerder 1] en de procureur van [verweerder 2] een akte van procureur tot procureur doen betekenen, waarbij werd verklaard dat [eiser] de erkenning in de conclusie van repliek in oppositie (onder 16 e.v.) dat tussen [eiser] en [verweerder 2] (oorspronkelijk) een vergoeding van ƒ 3.000.000,-- zou zijn overeengekomen, ontkent. Bij dit exploit zijn [verweerder 1] en de procureur van [verweerder 2] opgeroepen te verschijnen voor de rechtbank ter terechtzitting van 23 november 1999 en heeft [eiser] de deugdelijkverklaring van de ontkentenis gevorderd met nietigverklaring van met name de vonnissen van 20 oktober 1998 en 14 september 1999 en met veroordeling van [verweerder 1] tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Op last van de rolrechter is [verweerder 2] in plaats van zijn procureur als partij in deze procedure opgeroepen bij exploit van 6 januari 2000.
Tegen de vonnissen van 20 oktober 1998 en 14 september 1999 heeft [eiser] bij exploit van 5 november 1999 (rolnummer 01/0106) hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Verweerder 2] heeft een anticipatie-exploit doen uitbrengen.
[Eiser] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof moge behagen bij arrest:
I. de vonnissen van de rechtbank te Breda gewezen op 20 oktober 1998 en 14 september 1999, rolnummer 57528/HA ZA 98-220 tussen [eiser] als opposant en [verweerder 2] als geopposeerde, te vernietigen, voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank te Breda d.d. 25 juli 1995 onder rolnummer 17295/HA ZA 94-2056 is bekrachtigd en [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [verweerder 2] gevallen en voorzover de genoemde vonnissen niet nietig en van onwaarde zullen blijken te zijn;
alsdan opnieuw rechtdoende:
II. het vonnis van de rechtbank te Breda d.d. 25 juli 1995 onder rolnummer 17295/HA ZA 94-2056 te vernietigen althans [eiser] te ontheffen van de bij dat vonnis uitgesproken veroordeling;
III. [verweerder 2] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen;
IV. [verweerder 2] te veroordelen om aan [eiser] de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten te voldoen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, en
V. het arrest ad IV uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.