ECLI:NL:HR:2003:AF7314

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01392/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], was beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van hennepplanten. Het Gerechtshof heeft op 9 april 2002 geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft de plaatsaanduiding in de tenlastelegging, namelijk 'aan de [a-straat]', niet bewezen geacht. De Politierechter had deze plaatsaanduiding ook niet bewezen verklaard.

De Hoge Raad heeft de zaak op 10 juni 2003 behandeld. De advocaat van de verdachte, mr. A.M. Seebregts, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Gerechtshof de grondslag van de tenlastelegging niet heeft verlaten door de plaatsaanduiding niet te bewijzen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en dat de bewezenverklaring van het feit in de kern intact is gebleven.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de veroordeling van het Gerechtshof in stand blijft. De verdachte was eerder veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van honderd uren. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 10 juni 2003.

Uitspraak

10 juni 2003
Strafkamer
nr. 01392/02
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 april 2002, nummer 22/000081-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 31 mei 2001 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot: een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door ten onrechte niet van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, nu het de nadere plaatsaanduiding "aan de [a-straat]" niet bewezen heeft geoordeeld.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 31 januari 2001 te [woonplaats], in een pand gelegen aan de [a-straat], opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 219, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
- voorzover hier van belang - dat het feit "te [woonplaats], in een pand" is gepleegd, met weglating van de woorden "aan de [a-straat]". Ook de Politierechter had laatstbedoeld onderdeel van de tenlastelegging niet bewezenverklaard.
3.4. Uit het verhandelde ter terechtzitting zowel in hoger beroep als in eerste aanleg blijkt dat bij de verdachte, die een verklaring heeft afgelegd omtrent de hennepkwekerij die hij in zijn toenmalige huurwoning in [woonplaats] had, geen onduidelijkheid heeft bestaan omtrent hetgeen hem werd verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan.
Zulks in aanmerking genomen en voorts dat hetgeen waarvan is vrijgesproken voor de krachtens de art. 348 en 350 Sv door de rechter te geven beslissingen niet van belang is, heeft het Hof door bewezen te verklaren dat het feit is begaan te [woonplaats] in een pand, doch niet dat dat pand was gelegen aan de [a-straat], niet een ander feit bewezenverklaard dan was tenlastegelegd en dus de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 10 juni 2003.