ECLI:NL:HR:2003:AF7310
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een opgeëiste persoon aan Italië en de rechtmatigheid van bewijsverzameling
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Italië, die in Nederland gedetineerd was. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage, die op 3 december 2002 een verzoek tot uitlevering heeft goedgekeurd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. van Stratum, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij zij aanvoert dat de uitlevering moet worden afgewezen vanwege mogelijke onrechtmatigheid van het in Nederland vergaarde bewijs. Dit bewijs zou zijn verkregen door het afluisteren van telefoongesprekken, zonder dat er een toereikende wettelijke grondslag voor zou zijn.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor zover het betreft de inbeslaggenomen voorwerpen die aan Italië moeten worden uitgeleverd. De Rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, met de overweging dat de Nederlandse uitleveringsrechter niet gehouden is de rechtmatigheid van het in de verzoekende Staat vergaarde bewijs te toetsen aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad bevestigt deze lijn van redeneren en oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat Italië in strijd met het EVRM handelt.
De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de middelen van de verdediging niet tot cassatie kunnen leiden. De beslissing van de Rechtbank om de uitlevering toelaatbaar te verklaren, wordt bevestigd. De Hoge Raad concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak, en dat de uitlevering kan plaatsvinden zoals door de Rechtbank is beslist.