ECLI:NL:HR:2003:AF7086

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37015
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over leges voor vergunning ontgronding

In deze zaak gaat het om een geschil over de leges die zijn geheven voor een aanvraag tot verlening van een vergunning voor ontgronding. De belanghebbende ontving op 18 december 1997 een kennisgeving van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, waarin een bedrag van ƒ 956,25 aan leges werd opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende, heeft GS het bedrag ambtshalve verlaagd tot ƒ 948,75. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van GS vernietigde en de leges vaststelde op ƒ 1083,75. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, terwijl GS een verweerschrift indiende en tevens incidenteel beroep in cassatie instelde. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en verklaarde het principale beroep ongegrond, maar het incidentele beroep gegrond. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze het bedrag van de leges op ƒ 1083,75 vaststelde en handhaafde het bedrag van de leges op ƒ 948,75, zoals dit na de ambtshalve vermindering was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen in het principale beroep niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De klacht in het incidentele beroep werd gegrond verklaard, omdat het bedrag van ƒ 1083,75 berustte op een misslag. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 37.015
11 april 2003
SE
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 maart 2001, nr. 139/99, betreffende na te melden leges.
1. Heffing, bezwaar en geding voor het Hof
Van belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 18 december 1997, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor ontgronding een bedrag van ƒ 956,25 aan leges geheven. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (hierna: GS) heeft bij uitspraak het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, en vervolgens ambtshalve het bedrag van de verschuldigde leges verminderd tot ƒ 948,75.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de leges vastgesteld op ƒ 1083,75. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
GS hebben een verweerschrift ingediend. Zij hebben tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
GS hebben in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klacht
De klacht houdt in dat de uitspraak ten onrechte inhoudt dat het bedrag van de leges wordt vastgesteld op ƒ 1083,75. De klacht is gegrond. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat dit bedrag berust op een misslag. 's Hofs uitspraak kan op dit punt niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep ongegrond,
verklaart het incidentele beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor zover daarbij het bedrag van de geheven leges wordt vastgesteld op ƒ 1083,75, en
handhaaft het bedrag van de leges zoals dit na de ambtshalve verleende vermindering was komen te luiden, derhalve op ƒ 948,75.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2003.